Henry en Louize
(1794)–Cornelia L. van der Weyde– AuteursrechtvrijEerste deel
Vier-entagtigste brief.
| |
[pagina 363]
| |
ons redden uit zwaarigheden, daar wij anders, door laffe neêrslagtigheid, onder zouden bezwijken. - Ik moet bekennen dat madelon zeer edel denkt, en wensch hartlijk, dat gij lieden de duistere wolken, die zich om u heen pakken, moogt zien verdrijven - ja, dat nog meer zegt, samen gelukkig moogt zijn; en steeds uw grootste heil in elkanders bezit zult vinden! - Twijfel intusschen niet aan mijne oprechte vriendschap, braave frits! - Indien alles u ontvalt, zal hendrik u bijblijven. - Zoo mijn vriend ooit den dienst moet verlaaten, en de oude man niet te beweegen was, dan zal mijne genegenheid u te hulpe komen; - ik zal, naar het zich laat aanzien, veel meer vermogen bezitten dan ik noodig heb. - Ik heb den Commandeur kruyer, in den H*** gesproken - het is een braaf man, die bijzonder fortuin in Indie gemaakt heeft; maar ik moet u zijne geschiedenis, in 't kort, verhaalen, of gij soms nog niets van hem gehoord hadt Ga naar voetnoot(*) Wel nu, deeze edelmoedige man geeft mijne louize een aanzienlijken bruidschat mede; ik wilde dien niet aanneemen, ten minsten er was iets in mij, dat de gedachte deed voordkomen, | |
[pagina 364]
| |
dat men mij van inhaaligheid zou verdenken; maar de Heer kruyer, merkte ik, zou mijne weigering niet vriendelijk hebben opgenomen; - en mijne louize benadeelen, mogt ik ook niet; - dus, ik heb 's mans milddaadigheid met dankbaare erkentenis beantwoord. Mijn tijd loopt snel en vermaakelijk voord. - powhatan is gekomen - ik heb hem op Ons Genoegen reeds gepresenteerd, - men is verheugd met die nieuwe kennis; en boven al mijn meisjen, welke ik zijne lotgevallen verhaald heb, schijnt een bijzonderen smaak in zijn onderhoud te vinden; ja, somtijds lijde ik wel een weinig daardoor; want ik kan niet verdraagen, dat iemand, al was het slechts voor weinige oogenblikken, mij haar gezelschap onttrekke - thans ben ik zeer weinig meer met haar alleen; het gaat zoo het wil, maar altijd schikt het zich, wanneer wij wandelen, dat ik met cecilia achter blijve, en louize, met den Americaan, vooruit gaat. - Jalouzij, zult gij zeggen - maar neen, vriend! er is geene gedachte van in mijn hart; - doch als ik u wel kenne, frederik! zoudt gij liever met uw meisjen en duo, dan met meerder gezelschap verkeeren - trouwens, mijn beste vriend! ik weet niet wat mij schort, maar ik heb een zeer sterk voorgevoel, dat louize mij nog veel traanen zal kosten, eer wij samen naar bed gaan. - Nu - dit is altemaal malligheid, zult gij zeggen; - maar ik kan evenwel die gedachte niet verdrijven. - Ik weet het niet, mijn vriend! maar het is of mijn bekoorlijk meisjen Capricieus | |
[pagina 365]
| |
wordt - en ik heb niemand aan wien ik mijn hart kan openbaaren; want powhatan lacht mij uit, en zegt: ‘henry! gij moet die malle grillen tegengaan.’ - Cecilia schijnt het meeste belang in mijne gemoedsgestalte te neemen. - Het meisjen bezit zeer veel verstand - zij heeft wel bespeurd waar het mij hapert. - ‘Heer Majoor!’ zeide zij laatst, ‘gij zijt een liefhebber van leezen, hebt gij de Geschiedenis van den Koning van Lydie wel geleezen, die zijne vrouw aan een ander vertoonde, en daar door zijne beminde en zelf het leven verloor?’ - Ja, frederik! ik beken, het is gekheid; maar ik ben zeer ongerust - mogt ik mijne louize maar eens alleen spreeken - maar wat zoude dan mijne woorden zijn? - Heeft zij mij niet bemind? - Ongelukkige gedachte! - Dat heeft valt tegen mijn wil uit de pen - maar neen, ik doe haar onrecht - waarom zou zij veranderen? - Zij is een edel meisjen, en de deugd van powhatan is mij bekend. - o! Mijn vriend! heb medelijden met henry hij is ongelukkig - en evenwel had hij zoo veel heil gehoopt - ik zag het reeds van verre, en nu ik er na grijp is het mij ontvlugt! - Vaarwel! gedenk aan
Uwen ongelukkigen Vriend,
henry. |
|