| |
Vier-enzestigste brief. Henry aan Frederik.
Beste Vriend!
Ik moet hier nog twee dagen vertoeven, en wil dus niet langer wachten om zoo al schrijvende met u wat te praaten, en begin met u voor eerst geluk te wenschen; want gij zijt wel deeglijk onder het Gilde der verliefden, dus, volgens uwe eigen stelling, onder het Gilde der gekken, aangenomen - Ik wensch van harte, dat uwe keuze eer aan uw verstand zal doen! - Mijne gedachten zijn geheel niet, u door spotternij te kwellen - neen, ik weet, bij ondervinding, te wel, hoe dit smaakt, wanneer het hart getroffen is; - maar mijne vriendschap voor u, braave frits! vordert, dat ik u zoo een en ander voorstelle. -
| |
| |
madelon, uwe Bekoorster, is Huishoudster bij uwen Oom; ik wil hier mede niet te kennen geeven, dat dit eene soort van dienstbaarheid is, neen, ik denk, zoo gij wilt, te verheven, om zoodanige aanmerkingen te maaken. - Immers, verstandige lieden beginnen in onze dagen deeze leering voordteplanten, namelijk, dat men in alle standen en beroepen edele zielen aantreft. - Hij, die achter den ploeg loopt, heeft dikwijls meer vermogens - grooter ziel, dan hij die nevens den troon staat; - wat zeg ik? - dan hij die kroon en scepter draagt. - Wat zegt toch de naam van Koning of Prins? - Hoe weinig salomo's zijn er? - en, om er aftestappen, is niet dikwijls het lot der Koningen en Prinsen rampzalig?? - - Om dan weder op den tekst te komen: de blinde Fortuin schikt veele zaaken naar haar welgevallen; maar dit blijft toch waar, dat uw Oom, die veel genegenheid voor u doet blijken, niet in dit ongelijk huwelijk zal stemmen. - Wilt gij dit nu coute qui coute doorzetten, dan zult gij geslagen vijand met uw Oom worden - op zijne nalaatenschap moet gij als dan niet rekenen. - In den Krijgsdienst is uw Oom een der Hoofden - heeft crediet en goede vrienden - men kan het u zoo onaangenaam maaken, dat gij bij ons niet wilt blijven dienen - waar dan heen? - Men spreekt veel van met zijne handen den kost te winnen; maar, lieve frits! hoe weinig zijn wij daar toe geschikt? - onze ligchaamen zijn, door de opvoeding, levenswijze, en spijzen die wij gebruiken, te zeer bedorven om tot den arbeid be- | |
| |
kwaam te zijn. - Zoo dra wij eene andere manier van leeven moeten aanneemen, en de gemakken missen, waaraan wij gewoon zijn, dan verliezen wij de krachten, welke bij den weelderigen staat ons nog overgebleeven waren. - Als wij in onzen stand blijven, eene goede tafel behouden, met een goed glas rooden wijn, zouden wij misschien voor een dag of agt, hijgende en blaazende, boeren-werk kunnen verrichten; maar het zoude ook niet veel langer moeten duuren. - Ik spreek van den Landbouw, omdat dit de eenigste weg is, langs welken men aan geene leerjaaren behoeft te voldoen, en daadlijk kan aan 't werk gaan; want een ambacht hebben wij nooit geleerd. - Ik moet hier tusschen beide aanmerken, dat, daar men onkundig is van 's waerelds wisselvalligheden, en het eene onzekere zaak blijft, of wij niet door zwaare rampen en tegenspoeden zullen gedrukt worden, het de pligt van een verstandig man is, zijne kinderen een handwerk te laaten leeren, en wel zoo volledig dat zij, in tijd van nood, daarbij hun onderhoud kunnen vinden, ten einde dus, in alle gevallen, ziekte uitgezonderd, boven het onheil verheven te zijn. - Indien mijne louize mij vader maakt, zullen alle onze kinderen iets dergelijks, ter hunner keuze, moeten leeren - en wanneer zij mijn raad volgen, zullen de geringste, maar onontbeerlijkste handwerken den voorrang hebben; - dit is vooral in onze dagen noodzaaklijker dan ooit. - Immers, wat ziet men thans niet een aantal fatsoenlijke lieden, ja zelf Vorsten, die geen brood | |
| |
hebben, en, uit hun Vaderland verdreeven, herom moeten zwerven. - Is 't dus niet beter, dat men met den arbeid zijner handen zijn onderhoud verdiene, dan te bedelen? - want vraagen, zonder vooruitzicht van terug te kunnen geeven, is niet anders dan bedelen - maar het wordt tijd dat ik tot u terugkeere. -
Zijt gij verzekerd dat madelon u oprecht bemint? - dat zij niet slechts uit eigenbelang aan uwe liefde het oor leent? - Indien dit laatste waar was, dan verdiende zij geenzins dat frederik alle zijne voordeelige uitzichten, om haaren wil, liet vaaren. Het is mogelijk dat gij bij u zelven zult denken, hendrik is in het zelfde geval; maar, vriend! zoo gij dit denkt bedriegt gij u. - Ik hang alleen van mij zelven af - ik heb vrienden, dit is waar, en die kunnen mij onterven; doch ik behoude van mij zelven genoeg, om mijne louize fatsoenlijk te onderhouden: - en gesteld, ik had niets, dan kunt gij, meester frederik! tegen mij niet aan; - want, waarin bestaat uwe kundigheid? - Op de wacht trekken - mede exerceeren, ja, dat gaat aan; - maar als men bij de krijgs-manoeuvres met nieuwe evolutien voor den dag komt, dan zijt gij verlegen, omdat gij geen theoretische kennis van uw metier hebt; en echter, zoo gij ooit in een ander Land in den Krijgsdienst wilt treeden, dan komen kundigheden te pas. - Ik hoop, vriend! dat gij mijne aanmerkingen ten goede zult houden - gij weet henry is uw broeder, en spreekt geenzins door waanwijsheid gedreeven, maar alleen door genegen- | |
| |
heid; ja, hij wil zelfs de reden tot uwe verontschuldiging aanvoeren, en wel voor eerst, het gebrek van meest alle Militairen, namelijk, dat zij niets leeren dan het geen zij noodzaaklijk weeten moeten, en dus staan zij, in de exercitietijd, voor het Front, executeeren de manoeuvres als bloote machinen, zonder te overdenken waar deeze of die beweeging moet gemaakt worden, of waar toe zij dienen zal. - Ik heb altijd anders gedaan; maar mijne beurs liet het toe, en ook voorzag ik mij van alle boeken welke tot de krijgskunde noodig zijn, en mij op eene wijsgeerige wijze konden kundig maaken; bijvoorbeeld van de Reveries des Maarschalks van Saxe af, tot dibbetz Vuurgeevende Pelottons - de Geschriften van den Grooten frederik heb ik boven al vlijtig doorleezen. - Door eene driejaarige beöefening deezer studie hebbe ik mij in staat gesteld, om zoo wel te paerd als te voet, ja, des noods, bij de Artillerie dienst te kunnen doen. -
Ik weet, mijn vriend! dat uwe fondsen niet toelieten u dit alles aanteschaffen - gij waart ook niet overtuigd van derzelver noodzaaklijkheid - immers, gij verrichtet uwen dienst als Capitein met lof, zoo op de wacht als bij de exercitien - en als God u zoo veel zegen wilde geeven, dat gij altijd uw post behieldt, dan waart gij klaar - een kaarteblad toch, waarop de commando's geschreeven stonden, in uw opslag, dan bruldet gij voor uwe Devisie, als de God Mars, en wist de nieuwe manoeuvres zoo goed, wat uw gedeelte betrof, als de Koninglijke Pruissische Generaal, die dezelve uit- | |
| |
gevonden had. - Ik zeg dit niet tot uw verwijt, meester frits! - neen, zonder de Schriften van den grooten frederik - van den ouden Hertog van brunswyk, en anderen - zonder de vriendschap van een Pruisch, (maar dat was een braaf kaerel.) zoude ik niet meer weeten dan gij nu. - Maar ik stap er van af, want het zou schijnen of ik eene lofspraak op mij zelven maakte, en dit is evenwel zoo niet - alleen volg mijn raad. -
Gij moet madelon beproeven, en onderzoeken of haare liefde zuiver en oprecht is - dan of zij uwen rang, geld, of iets dergelijks lief heeft - en daarom haar alles voorstellen - bij voorbeeld: dat zij, met u trouwende, misschien een fatsoenlijken bedelaar zal neemen - wankelt zij, trek uw hart dan van haar af - maar blijft het meisjen standvastig, wel, dan is zij ook waerdig dat frederik alles voor haar waage. - Zie daar mijn raad, vriend! -
De exercitie zal spoedig ten einde loopen - gij moet bij het Regiment blijven - verlof zit er voor u niet op - dit is eene tweede proef voor uwe madelon; - maar gij moet u in staat stellen om overal voordtekomen. - Ik zal u alle boeken, teekeningen, plaaten, en houten soldaatjens zenden, dan kunt gij u toeleggen om bekwaam te worden; - maar ik moet er afstappen, want mijn brief wordt te groot. -
Ik heb hier kennis gemaakt met een grooten Dichter; (want zijne lengte is verre boven de zes voeten.) deeze goede man is een aangenaam gezel- | |
| |
schap, door zijne gekheid. - Ik zende u hier nevens een staaltjen van zijn omgang met de Zanggodinnen. -
Ik denk deezen zomer veel bij mijn Meisjen buiten te zijn; daar is mijn hoofdkwartier; en, om niemand lastig te vallen, heb ik verkoozen in dien omtrek een verblijfplaats te neemen, deeze hebben de Dames mij reeds bezorgd: - en die nieuwerwetsche homeros zal mij ook komen bezoeken. -
Nu. - meester frederik! als gij een kaerel zijt, beproef dan uwe madelon, of zij u om uw persoon lief heeft; is dat mis, laatze loopen - maar staat zij het onderzoek door, stel u dan in staat om overal te regt te raaken, en ik, uw vriend, zal u altijd als mijn broeder achten; want ik heb geen geld gebrek, en mijn Meisjen heeft een aanzienlijk Capitaal te wachten. -
Vaarwel! vriend! en vergeef mijn openhartig schrijven - gij ziet ik maak geene Complimenten; - maar immers daarmede betoon ik dat ik ben,
Uw waare Vriend,
henry.
| |
| |
| |
De liefde Lierzang.
[Bij den voorigen ingeslooten.]
'k Wil van de liefde zingen,
De grootste vreugd van 't hart ;
't Geluk der stervelingen; -
Maar tevens ook hun smart. -
Leen mij een fiksche veder,
ô Liefde stuur mijn pen! -
Och! wil mijn leed verzagten!
'k Blijf, hoopend, op u wachten,
| |
| |
Ja, 'k voel mijn geest reeds blaaken,
Door 't vuur der Poëzij; -
Thans kan ik vaerzen maaken
'k Ben in den kring der Dichters,
Van 's waerelds kunstverlichters,
ô Liefde! leer mij zingen,
Tot vreugd der stervelingen, -
Uw pijlen kwetsen zagt. -
Ik wil van liefde spreeken -
De min kan harten breeken,
Door haar verwarmend vuur. -
De min haalt de overwinning -
Veroorzaakt ook verzinning,
Door 't oog der schoone maagd,
Die ons veel heil kan schenken,
Hoe zeer ze ons heeft geplaagd. -
Gij bosschen, velden, dalen,
Wat glans spreidt gij ten toon!
Waar niets toch bij kan haalen;
'k Verhef uw godlijk schoon.
De liefde stuurt mijn zangen:
Zij is alleen 't verlangen,
Van mijn verheven ziel. -
Gewis, men zal mij heeten
Daar 't vaers mijn mond ontviel. -
| |
| |
Is slechts bij mij een kind. -
'k Zing beter dan jan gijze. -
Apol is zelfs mijn vrind. -
Kunstdichters! spant de snaaren,
Ik wil de min verklaaren,
Als ze in den bloei der jeugd
Haar vuurtjen weet te ontsteeken,
Om liefde in 't hart te kweeken
En teelt de zoetste vreugd. -
Eens weder liefde draagen!
En Texel - de Eijerlanden
Doen mijne min ontbranden,
Die nimmer wordt verdoofd;
Gij hebt mijn hart geroofd. -
Slaa acht op mijnen toon!
Och! ware ik slechts uw Ceisjen,
Dan gaf 't gezang uw loon. -
Laat ons dan met elkandren
De liefde nooit verandren;
En wees mij steeds getrouw;
Dan word, na angstig zwoegen,
En 't veld der min te ploegen,
| |
| |
Maar 'k zie het, Engelinne!
Gij houdt uw stuurs gelaat.
Vergeefsch is 't dat ik minne
En hoop op d'echten staat!
Maar liefde kan de harten,
Als zij door wreede smarten
En rampen zijn verscheurd
Dat onheil weêr verzagten
Ik blijve op liefde wachten,
En 't hart wordt opgebeurd. -
Ja, 'k voel mijn geest nu blaaken,
Ik kan nu vaerzen maaken,
Ik ben in den kring der Dichters,
Van 's waerelds Kunstverlichters,
Zelfs door apol gebragt. -
ô Liefde! ik wil u zingen,
Gij doet van vreugd mij springen,
Uw pijlen kwetsen zagt. -
|
|