nieuwsgierigheid uit tot ik overkom, dat zal wel eens zoo goed zijn - en laaten u intusschen de gedachten streelen, dat uwe louize is rijk geworden - gij neemt toch in alles, wat mij bejegent, vriendschappelijk deel. -
Ik heb, mijne beminde cecilia! met henry over de kamers gesproken - zij behaagen hem, en dat alleen om dat gij hem dezelve aanprijst. - Hij zal, wanneer hij herwaard komt, met den Huisheer spreeken. -
Ik begin reeds de uuren te tellen, welke nog verloopen moeten, eer wij elkander zullen omhelzen. - Ik ben droefgeestig dat mijn henry weg is - de dagen vallen mij jaaren, daar zij anders heen rollen.
Nu - lieve vriendin! vaarwel! en denk toch dat niemand meer uwe vriendin is, dan
Uwe onveranderlijke
louize.