| |
| |
| |
Drie-endertigste brief. Louize aan Cecilia.
Dierbaare Vriendin!
In mijnen voorigen beloofde ik u antwoord op uwen langen brief - nu ja, het tijdstip is daar waarop ik mijne belofte vervullen zal; maar evenwel, meisjen! gij weet het spreekwoord, namelijk: dat het hembd nader dan de rok is, daarom, lieve vriendin! zal ik u eerst over mijne liefde schrijven, die wezenlijk bestaat - de uwe is toch maar van ouden datum - Gut! meisjen lief! zoude gij 't willen gelooven dat ik henry aan het huis van adelaart gesproken - vertrouwelijk gesproken heb? - Mijn lieve Voogd was toevallig zijn kennis - zijn vriend. - Nu ontmoette mijne liefde geene hinderpaalen. - Och! cecilia! wat ben ik gelukkig! - Overstelpt van blijdschap ijlde ik naar mijne kamer, om u, zoo spoedig mogelijk, mijn gelukstaat bekend te maaken. - Mijn lieve Voogd - wel heden nog toe! is bijzonder wel in zijn schik met deeze partij; - maar met de oude Tante zal ik nog wel wat te worstelen hebben. - Dan, à la bonne heure! als wij met ons | |
| |
drieën ééne lijn trekken, moet de Oude, bongré, malgré, mede, en ik diverteer mij bij voorraad; want ik voorzie nog al wat woordenwisseling tusschen den Heer adelaart, de oude Tante en mij, eer wij de zaak eens zijn. -
Zoo zij er achter komt, dat waarschijnlijk zeer spoedig gebeuren zal; (want ik meen mij in 't geheel niet om haar te geneeren,) dan zal zij haar gal eerst uitspuuwen - en blaffen als een steendog; daar zij zich verbeeldt door eene groet half bedorven te zijn, zal zij zich geheel verlooren achten, wanneer zij verneemt, dat de eerzaame jonge dochter, louize, met den Weledelen Heer Capitein henry in ondertrouw is; - waarlijk ik lach mijeen bult wanneer ik alles bedenk. - Wil ze mij voor haar wrijfpaal gebruiken, ik zal haar laten begaan - de tijd zal toch kort zijn - ten minsten mijne vooruitzichten zijn schoon - de zon van mijn geluk spoedt aan - het gordijn, dat alles voor mij bedekte, is opgeheven. -
Zeg eens, meisjen lief! zijt gij niet nieuwsgierig, (want wij vrouwen worden gezegd aan dat euvel mank te gaan,) om mijn Cher Ami te zien? - 't Is een man vol gousti, maar tegelijk een rechtschapen mensch met een frisschen kop, en heldere kijkers. -
Zijn wij vrouwen niet veel gelukkiger met mannen wier hersenen wel geplaatst zijn, dan met die hedendaagsche Saletjonkers, wier hoofd niet ééne verstandige gedachte bevat? - ô Een verstandig man is voor eene weldenkende vrouw een onwaardeerbaar groot voorrecht; | |
| |
waarvan de waarde zich beter gevoelen dan beschrijven laat. - Ik lach mij schier te bersten wanneer ik de dwaaze figuuren onzer Petit Maitres beschouw - ik kan die gezichten in blanco maar in het geheel niet verdraagen - zij zijn de pest van onze Maatschappij, en eene verdervende hand voor die geenen, welke onder hun bereik komen. -
Onlangs werd ik in: onze buurt bij Mevrouw M***** verzogt, een regt aartig vrouwtjen, jammer is 't, dat zij, in al haar doen, een weinig overdreeven is; zij heeft zeer veel geleezen, onder anderen zijn de meeste sentimenteele Schrijvers bij haar bekend., en deeze zijn ook haar meest geliefkoosde boeken. - Zij heeft de bekwaamheid om ook eene zeer welluidende aanspraak aan de vriendinne der liefde, de Maan, te doen. - Haar hart is zoo gevoelig - zoo teder, dat zij met moeite de kleine plaaggeesten in den zomer dooden kan - het bewijs daarvan is te vinden aan haaren hals en op haare armen, die dikwijls van die beestjens, zoo geweldig zijn aangegreepen, dat men de beestjens even zoo min als de sterren aan den hemel, tellen kan. - Zoo heeft elk al zijne bijzondere begrippen. - Ik ontmoette dan bij deeze Mevrouw M***** twee Dames, welke mij beide zeer wel bevielen; de eene trok daadlijk mijne aandacht tot zich, en ik voelde mij gedreeven, om dit meisjen nader te leeren kennen: zij scheen mij toe alle de teekenen van inneemende gulhartigheid, die aan eene goede ziel eigen zijn, te bezitten. - De andere kenteekende iemand die | |
| |
met tegenheden worstelde, of daar de jeugd in begon te verwelken. - Ik ben ten uitersten benieuwd deeze beide meisjens nader te leeren kennen, en vervolgens in gemeenzaamer omgang met haar te komen. - Ik zal ten dien einde aan mijn Voogd verlof vraagen om van eene kamer in zijn huis gebruik te mogen maaken; en de beide Dametjens als dan ten zijnen huize verzoeken; hij zal mij dit gaerne toestaan; want hier, in het huis van Tante, wil ik niemand zien.
Hoor, cecilia! ik waarschuuw u bij voorraad, dat, ingeval een van die gezichtjens, bij nadere verkeering, mij blijft behaagen, en mijn hart voor de eene of de andere spreekt, ik als dan nog ééne vriendin, nevens u, aanleg. - Nu - zet maar zulke groote oogen niet op - wordt niet jaloersch - gij behoudt toch altijd de oudste brieven! - Geloof mij, waart gij zoo verre niet van hier, maar altijd onder het bereik van mijn gezicht, ô ik zou er niet eens aan gedacht hebben; maar begrijp den afstand eens; wij zijn bijna negen uuren van elkander af, en op het meest zien wij malkander twee of driemaal in 't jaar. - En waarom zoudt gij dit dan ook kwalijk neemen? - 't Is met de vriendschap geheel anders dan met de liefde gelegen - wij kunnen deeze laatste hartstogt maar voor één éénige gevoelen; maar in de uitoeffening der vriendschap meer Heeren dienen. - Dus, lieve cecilia! mijn besluit is genomen, en daarmeê - Punctum. -
't Wordt tijd dat ik een begin maake met de beantwoording van uwen brief. - Ik heb dan uit | |
| |
denzelven opgemerkt, dat gij, mijne dierbaare cecilia! in uwe liefde zeer ongelukkig zijt geweest - waarlijk, mijn hart bloedde, onder het leezen van uw verhaal. - Mijn God! dacht ik, zijn er zulke monsters onder de andere helft van 't menschdom! - Zijn de mannen zoo ontrouw! - Is 't wel mogelijk, na zoo veele betuigingen onstandvastig, ja meineedig te worden! - Vreezen de zoodanigen de straf van het Opperwezen niet, die hen, ofschoon de Godheid langmoedig is, eenmaal treffen zal? - althans, een knaagend gewisse zal hen vergezellen tot op den rand van het graf - laat dit uw troost zijn, mijne dierbaare cecilia! Uw hart, dat ik nooit miskend heb, is, bij mij, nog hooger in waerde gereezen: - dat heet eerst uit pligt werken. - Wie kon, bij zoo eene tedere liefde, die grootheid verwachten! - Uw minnaar naar zijn eerst geliefde voorwerp te wijzen - hem te gebieden, dat voorwerp, 't welk u ongelukkig maakte, optespooren - even of gij zeidet: reik mij den dolk, ik wil sneeven! - en dit alles met eene bovennatuurlijke bedaardheid te doen - ô meisjen! voorbeeldig hebt gij u gedraagen. - Wanneer alle vrouwen uw spoor drukten, ach! geen vierde gedeelte der ongelukkige moeders en kinderen, welke er thans zijn, zou er gevonden worden. - Dan, dit is tegenwoordig het algemeen gevoelen niet. - Het grootste gedeelte onzer Sexe, (ik schaame mij dit te moeten zeggen,) is zoo greetig, en bang van niet vroegtijdig genoeg aan de man te zullen komen, dat zij pligt - eer en alles verzaaken; ja, de eerste de beste aanklampen | |
| |
en vasthouden, zonder alvoorens zijn hart of gedrag onderzogt te hebben. - En wanneer haare minnaars al eens een ongelukjen gehad hebben, waarvan de bewijzen wezenlijk te vinden zijn, of aan het licht staan te komen, toonen zij zelf veelal de eerste te zijn, die middelen beraamen, om hunne verleiders in de hand te werken, dikwijls zelf om deeze schanddaad aftekoopen, en met eene hand vol klinkende munt, moeder en kind ten prooije aan het verdriet te laaten; terwijl zij zich zoo vreemd voor het oog der waereld houden, of er niets in den weg was, dat hunne liefde zou kunnen stooren. -
Zie daar, mijne Beste! eene schets van het gedrag van zoo veele onzer hedendaagsche vrouwen ! - Hoe onvergelijkelijk zijt gij bij dezelven. - Gij zult ook aandoeningen in u gevoelen, die aangenaam zijn, dat gij, ten kosten van u zelven, twee wezens zogt te behouden; - maar uw ferdinand was uwer onwaerdig. - Gij hebt alle reden om het Opperwezen te danken, dat het u dien ondankbaaren heeft doen kennen: - zoudt gij, in zijn bezit, niet beklaagenswaerdig geweest zijn? - ô Het masker zoude doch eens afgevallen zijn, en dan: ware mijne cecilia onherstelbaar verlooren geweest. - Naauwlijks zou de plegtigheid uwer openbaare verbindtenis voltrokken zijn geweest, of de minnaar - de in uw oog zich vertoonende braave en tedere minnaar, zou in een deugniet - in een verraader veranderd zijn - rasch zoude hij uwe hand veracht hebben - uwe liefde - uwe tedere omhelzingen moede zijn geworden, en, onstand- | |
| |
vastig zijnde, had hij, niet tegenstaande deeze verbindtenis, een ander bemind en al zijne liefde geschonken; terwijl gij zijne kwaade luimen hadt moeten dulden. -
Dit onheil, mijne omvaardeerbaare vriendin! zou u getroffen hebben, indien gij met het bezit van deezen snooden waart gestraft geworden. - De Beschikker onzer lotgevallen, die de deugd beloont en het kwaade straft, zal een beter lot voor u beschikt hebben, dan het bezit van den eerloozen ferdinand. - Wie weet, mijne Waerde! of zijn voorgeeven, dat de Familie van charlotte, in dat geval, hem belette als een eerlijk man te handelen, niet geheel verdicht is - ik verdenke hem in deezen ten allersterksten; daar eene geschonden Familie toch gaerne de eer hersteld ziet. - 't Belang wordt, in soortgelijke gevallen, wel eens voorbijgezien. - Kortom, die ferdinand is onwaerdig dat ik langer over hem schrijve: dus - Basta. -
Gij vraagt mij zoo vriendelijk om overtekomen, ten einde het aangenaame van het Zomersaisoen op uw Buiten te genieten: - wel zie daar, ik ben gereed - in de Lente is het immers Buiten, even aangenaam voor mij - gij weet dat ik gaerne de schoone werking der alles verkwikkende Natuur beschouwe, die in de Lente zoo niet meerder, evenwel ten minsten duidlijker te bespeuren en optemerken is. - Alles ontsluit - alles ontwikkelt zich dan, dat door de barre koude des treurigen winters in één gehouden werd. -
Zoo dat Engelsch Boschjen naar uw plan is aan- | |
| |
gelegd, ô dan twijfel ik niet of 't zal zeer schoon zijn - smaak zal er overvloedig in doorstraalen. - De gewassen van boomen en planten zullen waarschijnlijk meest bijzonder zijn. Ik hoop dat gij veele boomtjens met bonte bladeren zult uitgekoozen hebben, deeze bemin ik heel zeer. -
Nu - mijne lieve vriendin! als uwe Goudvischjens zijn aangefokt - haar getal vermenigvuldigd is, denk dan om 't half douzijntjen. - Het is omtrent een jaar geleeden, dat zeker Heer, eene kennis van de Oude, bij ons kwam, ik had een gewoon Vischglas, doch wat klein in zijn soort, hij dit ziende, bood mij het zijne aan, dat toch niet gebruikt werd, en op den zolder stond; hij zond mij hetzelve: 't is een glas met eene dubbelde kolk, en eene maghoniehouten kanariekaauw er onder, en als het vogeltjen, daar in zijnde, naar boven klimt, en op het stokjen, dat door de middelste kolk opwaard te zien is, springt, zou men zich verbeelden dat het beestjen in het water zat. - Daarna kreeg ik agt Goudvischjens prezent, welke nu alle overleeden zijn; derhalven kan cecilia nagaan, of de vulling van dat glas mij aangenaam zal zijn. -
Ik, beste cecilia! - ik verlange onuitspreeklijk om u te zien - en om u aan mijn hart te drukken - Adieu! ma Chere!
Ik ben
Tout à Vous.
louize.
|
|