tusschen beide ook eens vervloeken, zoo als ik hem, helaas! wel eens doe - en dat is ook al niet goed. -
Gij moet u niet verbeelden, heintjen! omdat ik u zoo wat met uwe deugdzaame liefde plaag, dat ik nooit bemind heb - ô ja, vriend! ik ben ook eens zoo gek geweest; het was in den H*** en wel in den winter, dat ik, in een gezelschap, eene Juffer opdeed; zij zag er wel uit, en was de jongste van twee zusters, vrolijk en luchtig van humeur, zoo goed als ik: - kortom, mij dacht, dit was een kolfjen naar mijne hand; - zij scheen ook nog al behaagen in mijn persoon te vinden. - De Juffers waren ouderloos, en leefden zeer hoflijk. - Men zeide dat zij veel geld bezaten; alles ging dus naar wensch, en ik was het katjen van de baan. - De winter bragt sneeuw en ijs voord, en mijne Belle beminde de sleedevaart zeer; zoo dat ik dagelijks, eens, of wel tweemaal, eene of andere oude knol van een Stalhouder een goed pak gaf, terwijl de gouden dukaaten als winterkoningjens wegvloogen. - Verder bragt ik mijne Zielvoogdes in de Comedie, op Conserten, of waar maar ergens vreugde te smaaken was. - De overige avonden bragt ik aan haar huis, in gezelschap van de zusters, door, waar dan den meesten tijd gespeeld werd: en ik, malle Duivel! was altijd van de partij mijner liefjen, en die wist zeer wel raad om mijne beurs te leegen: - kortom, toen de winter voorbij was, bevond ik mij zoo naakt en berooid, dat ik het niet langer kon uithouden; ja, was reeds honderd dukaaten schuldig aan den