lijksten aan, dat er nog een dergelijke moet voorafgegaan zijn; in welken die godlooze kaerel wellicht zijn afkomst, en karakter, zoo hij die heeft durven noemen, zal beschreeven hebben; maar wat ik zocht of niet, dien brief heb ik, ongelukkig, niet kunnen onderscheppen. - Ach! Broedertjen! wat al ijdele woorden schreef hij aan 't meisjen niet, in dien éénen brief, welken ik slechts gevonden heb! - zie, al was hij aan eene Ligtekooi, in een speelhuis, geschreeven, kon hij niet erger uitgedacht worden. - Het is een manspersoon, die, van nu af aan, volgens de stelling van ons Godvruchtig Genootschap, aan den Duivel is overgegeeven. - Begrijp eens, mijne vereenigde Ziel in den Heere! dat hij een moordenaar wil worden, als louize aan zijne begeerte niet voldoen wil: - kan er wel iets godloozer uitgedacht worden, dan een bloedvergieter? - De Heere bewaare mij! - ik word huiverig, wanneer ik aan het zondig vleesch denk. -
Ik heb van dit alles nog niets aan dat Hellewicht laaten blijken; maar voorbedachtelijk daarmede gewacht, omdat ik alvoorens uw hoogwijzen en doorzichtigen raad wilde inneemen. - Wat zal ik doen, mijn beminde bemoeial? - De zonden zijn nu tot aan den hemel gesteegen! - ô Wat is Gods bermhartigheid oneindig groot, en zijne rechtvaerdigheid traag, in verdiende strafuitoeffening: anders moest immers eene zondaresse als deeze, van Gods aardbodem verdelgd worden. - Ach! Broedertjen! wat is de waereld boos! - waar moet het heen?? - -