Henry en Louize
(1794)–Cornelia L. van der Weyde– AuteursrechtvrijEerste deel
[pagina 57]
| |
vriend bij een Ezel te vergelijken, hoe kan dat in uw philosophies hoofd opkomen! - hoe kunt gij dit met uw gevoelig hart overeenbrengen? - Wilt gij wel gelooven, heintjen! dat, sedert gij mij met deezen nieuwen tijtel vereerd hebt, ik mij waarlijk verbeelde, dat die ooren, daar gij van spreekt, langer groeijen? - ja ik gevoel een sterken trek om ook mijn voorste beenen te gebruiken, om naar mijn ernstigen vriend te loopen. - Ik heb, noch mijn Oom, noch den Americaan, in het geheim van deeze herschepping doen deelen; want ik weet wel hoe 't gaat, men zou mij, arme hals! bespot hebben; althans, mijn Oom zou gezegd hebben: frits! gij krijgt uw trekken weêr t'huis: - en de Overste, zich verblijdende met zijnen nieuwen vriend, zou gegrijnst hebben als de duivel tegen den dageraad; dus heb ik die kwaade naamen maar overgeslagen en daarvan niets gezegd. Hoe gaat het, verliefde Minnaar? - treurt gij nog zoo bitter over de wreedheid uwer Schoone? - - ik zeg treuren, want zie met veel genoegen, dat gij nog van geen verhangen, of in het water springen melding maakt, en dat is, bij uwe liefde, onder ons gezegd, al veel - Ik weet ook waarlijk niet wat dat meisjen al meer begeeren zou, dan een doolend Ridder, in den smaak van..... hei! daar komt die oude toon weêr boven, waar door ik reeds zoo veel ongenoegen berokkend heb - vergeef het mij, heintjen! en haal de pen door het geen met uwe philosophie niet overeenstemt. - Nu - dan in ernst gesproken: - wat zou louize meer kunnen verlangen, dan een schoone vent, zoo als | |
[pagina 58]
| |
mijn vriend, die zeer wel tegen het verneemen kan? - Een man van fatsoen - een beminnaar der deugd, die het geluk heeft van met groote schatten bedeeld te zijn, en daarteboven die dolle liefde, welke ook geen onaangenaam punt, in uw beider mingeschiedenis, uitmaakt, ten minsten voor uwe schoone Zielvoogdes. - - Wel, hendrik! wat zegt gij nu? begin ik nu nog niet naar uw zin te praaten? - dus, alle die bewijzen dan met behoorlijke aandacht overweegende, zei onze Catechizeermeester, en dan was hij soms zoo verre over de huizen, dat de goede man van zich zelve niet wist. - Ik herzegge dan, dat louize, behoudens haare reputatie, geen beter huwelijk doen kan, of zij moest het daarop aanleggen, om met den Dauphin te trouwen. - Dus, waerdige vriend! blijf maar standvastig en geef u toch aan de wanhoop niet over - misschien zal zich alles nog beter schikken dan gij u voorstelt. - 't Is zeer mogelijk, dat uw Beschermengel dat groote geluk voor hendrik den Wijsgeer weggelegd heeft, namelijk: om met eene burger dochter, zonder geld, te trouwen. - - Ik spreek van geld, schoon hendrik daarvan zwijgt, omdat ik veronderstel, dat, indien uw Liefjen daarmede bedeeld was, de eerste lieden van ons Land dan als bulhonden voor haar huisdeur zouden liggen, en dewijl gij, mijn vriend! nog niet klaagt, dat het gedrang - de toeloop van menschen u belet haar huis te naderen, verbeeld ik mij, dat gij daar door nog geen ongemak geleeden hebt; anders is een minnaar, zoo als ik wel eens gehoord heb, altijd genegen tot kermen en klaagen | |
[pagina 59]
| |
en die schalken verstouten zich veelal, om haare schoonheden voor alles wat afschuuwlijk is uittemaaken; als bij voorbeeld: het zijn Tijgerinnen - Steenenharten - Wreede Schoonen, ongevoelig voor mededoogen enz. enz. en die lieve meisjens, welke zoo beloogen en belasterd worden, zijn gemeenlijk zoo vol mededoogen en zagtzinnigheid als haare minnaars wenschen kunnen; - dus, vriend! ik beroep mij slechts op 't zeggen eener oude vriendin van mij, die tot zielen is, gelijk de Roomschen spreeken, - dus luidden haare woorden: het vrijen is een leugenachtig ambacht - niet, vriend hendrik! dat ik u, vroome man! voor een leugenaar zou aanzien, neen! braave, eerlijke krijgscameraad! ik wil u alleen een riem onder 't hart steeken, in de gevaarlijke omstandigheden waarin gij u bevindt. Nu - gij kunt staat maaken op uwen vriend frits, wanneer u, onverhoopt, alles zoo tegenliep, dat gij het Vaderland gingt verlaaten, dat hij met u zal gaan - elk dan op een Ezel - en zoo zullen wij de waereld rond rijden. - Eindelijk, mijn vriend! want ik moet afbreeken - indien meerder rampen uw hoofd treffen, schrijf mij dan slechts: frits! koop Ezels - en gij zult niemand gereeder vinden om u ten dienst te staan dan
Uw Vriend frederik. |
|