Henry en Louize
(1794)–Cornelia L. van der Weyde– AuteursrechtvrijEerste deel
[pagina 42]
| |
pel pistoolen, of den degen aantebieden, dat paerdjen draaft wat hard vriend! - Nu - ik zal uwe liefde niet meer beledigen, laaten wij vrienden zijn als te vooren: maar hoe vaart uwe Dulcinea, vroome Ridder Don Quichot? - Hebt gij nu al een Schildknaap, en een Ezel? dit alles mag ik immers wel vraagen, dat gaat toch niet buiten mijn boekjen? Nu, mijn vriend! als gij eerlang door uwe Schoone afgeweezen wordt, dat ik evenwel niet wensch, en gij dus moet gaan dwaalen, kom dan hier, in onze nabuurschap zijn ook bergen, en bosschen, daar gij u eenigen tijd in verschuilen kunt, zoo als de bovengenoemde zeer hoogdraavende Ridder, in holen, en bergen van de Sierva Morna. Nu - ik stap van deeze gelijkenis af en moet u wat anders verhaalen, - van uwe liefde rep ik geen enkel woord meer, tot dat gij zelfs daar van weêr begint te spreeken. Zie eens of uwe dreigementen mij niet bang gemaakt hebben, - ja dat hebben ze. Wij hebben hier een Overste van een Regiment dragonders, in dienst van het Americaansch Congres; die Houwdegen wil kennis met u maaken; hij is mijn Oom aanbevolen, door een Hess, met wien die oude zondaar gediend had, en deeze Hess is in America krijgsgevangen van den Oversten powhatan geweest; - lach maar niet met uw nieuwe kennis, noch schrik niet voor Zijn barbaarschen naam; weet dat hij een koninglijk prins is; - achter, en nog viermaal achter kindskind van powhatan, den beroemdsten Vorst van Virginia, toen de Engelschen zich daar neêrzetteden: die | |
[pagina 43]
| |
is iets tot aanprijzing van uwen nieuwen vriend; maar 't geen hem bij u zekerlijk nog in waerde zal doen rijzen, is, dat het een allerbeminnelijkst man is, die alleen het zwaerd tot verdediging zijns Vaderlands heeft aangegord, en nu ons waerelddeel wil bezien, tot verkrijging van menschenkennis, en eindelijk heintjen! daar in zweemt hij volkomen naar u, dat hij een groot liefhebber van de schoone Sex is; want, geloof mij, ik ken u, en al ziet gij nog zoo stemmig, de aap kijkt toch door den mouw, ik weet dat gij onze beminnelijke Zusters gaerne ziet, liever dan een Regiment soldaaten, - Nu -de Virginiaan at bij ons, toen de oude man naar u vroeg: ik kan niet veinzen, dit weet gij, en zeide hem dus dat wij boos op malkander waren, ten minsten dat gij u verbeeldet dat ik u beledigd had; - gij weet hoe de oudelieden zijn, toen moest de mijne weeten, wat zulke goede vrienden tegens elkander in 't harnasch kon jaagen, - ik zei dat gij verliefd waart, en dat ik met uwe Belle den spot gedreeven had, - daar kreeg ik alle menschen tegen; mijn Oom begon den lof van 't Huwelijk op te heffen; de Overste sprak ook met zoo veel roem van de min, dat ik waarlijk geloof, er in zijn Maagdenland Ga naar voetnoot(*) weinig gevonden worden, die deezen naam verdienen: dit gesprek bragt mij tot naadenken; ik dacht, misschien heb ik hendrik te veel geplaagd: ik heb waarlijk berouw daar over, en kan | |
[pagina 44]
| |
u dit niet beter betoonen dan door schuld te bekennen; ja zelfs biede ik mijn dienst u aan, zoo gij tot de doolende Ridderschap besluiten mogt, om u te verzellen, indien gij nog van geen Schildknaap voorzien zijt; laat ik dan uw sancho panca mogen wezen, als gij maar voor den Ezel zorgt, dan zijn wij klaar. - Nu - alle gekken op een stokjen - gij bekomt een goede kennis aan den Americaan, 't is een frissche vent, die fiks op zijn kooten staat; en hij verlangt zeer om kennis met u te maaken: - waarlijk, hendrik! die Overste en gij komen wel samen overeen; 't is net een krijgsman in uwen smaak, die een kaerel midden door klooven zou, en daarna weder traanen storten over de rampen van den oorlog. Zijne Hoogheid sluit hier een brief in, en ik geloof dat er ook zoo wat liefde in het spel komt; maar 't is aartig, omdat ik vrolijk ben wil niemand mij tot vertrouweling aanneemen, laat ik de uwe toch blijven, hendrik! oude vriend! en antwoord mij spoedig, opdat ik verzekerd worde dat gij niet meer boos zijt op uwen getrouwen vriend en kameraad
frederik. |
|