die moet u, dunkt mij, ter leeringe strekken; wijl de goede man zelfs verklaart, dat hij berouw heeft over zijn buitenspoorig gedrag. Ik wil u niets meer over mijne liefde schrijven, tot straf voor uwen onbezonnen en verstandeloozen brief.
Ik vertrouw dat gij door deezen tot nadenken zult gebragt worden; maar, indien het tegendeel plaats heeft, zijn wij geen vrienden meer. Ik vrees niets, doe al wat gij goed vindt; maar denk, dat ik frederik dan als mijnen vijand aanzie, dien ik met staal of lood zal te keer gaan; uw moed is mij bekend, maar tevens dat uw hart aandoenlijk en gevoelig is, daarom noem ik mij nog als vooren
Uw trouwen Vriend
henry.
P.S. Zoo gij op deezen zwijgt is alle onderhandeling voordaan tusschen ons afgebroken.
Adieu.