ten maaken, vol met todden er op; een hoed gelijk alle ligte vroului draagen; ik heb er van deeg 't mijne over gezegd; dan, zij is zoo brutaal als een koetspaerd; ja, mijn lieve Broeder! zij ontzag niet, mij, op een zeer onbescheiden toon, toetevoegen, dat haar voorneemen is, haar kleeding geheel naar de mode te vormen; zij ziet ook reeds, ach! ik beef, dat mijne pen dit neêr moet zetten, naar de Heeren! - naar Officiers om! en durft voor dezelven neigen, en wat meer is, deezen onvergeeflijken misstap beging zij in mijne tegenwoordigheid, - mijn eigen oogen moesten er getuigen van wezen! mij dacht op dat oogenblik dat ik verzonk: ik ben wel juist de geen niet, die oogenblikkelijk kwaad denkt; maar mij viel onmiddelijk in, wie weet of zij dien kaerel niet kent, ook wel spreekt, en dan! en dan! och! dan was onze eerlijke familie, voor altijd geschonden, geblameerd, ja met een naam bestempeld, die in eeuwigheid niet kon uitgewischt worden! - Wat ik u, mijn lieve Broeder in den Heere! nu verzoeken wilde, is, dat gij iets uitdenkt, om dit, bijna verlooren meisjen, van den rand des bederfs, te helpen afbrengen; want, wat zal ik doen? gij weet, haar Voogd is een man midden in de waereld, - even zondig als zij; klaag ik daar mijn nood, dan krijg ik den wind voor in, tot loon voor al mijne trouwe waarschouwingen. - Bedenk ook dat hij haar de handen, vol geld stopt: dat zij een en ander uit haare speelduiten koopen en maaken kan, dat mij niet mogelijk is te beletten. Hoor, weet gij wat ge eens doen moest, en dat mij voor-