u bij mijn degen, dat, zoo gij waarlijk een zoo dwaazen stap wilt doen, de geheele waereld u verachten zal, van den Veldmaarschalk af, tot den Musquetier toe, - en dat nog erger is, frederik zal u niet meer voor zijn vriend erkennen. - Mijn Oom ligt aan 't podagra, en schreeuwt van de pijn, - oude zonden, zegt hij, plaagen hem. Het moeten toch plaizierige zonden geweest zijn, die hem nu zoo veel kwelling veroorzaaken, denk ik, als hij zoo praat, hendrik De goede man zoude nu recht naar uw zin praaten; maar ik geloof dat hij mijmert. ‘Neef! zegt de Podagrist, neem een voorbeeld aan mij, trouw als gij u zelven geen meester meer zijt, dan zult gij in uw ouden dag niet door pijnen en smarten gefolterd worden; ja, dat nog veel erger is, geen te laat berouw zal uw hart knaagen.’ Maar, vriend! ik ben zoo dwaas als gij, dat ik u dit verhaal; immers het is koorn op uw molen; dan, dit zij zoo 't wil, ik laat de oude man revelen, en denk, alles heeft zijn tijd, dit is immers eene onwederspreeklijke waarheid, welke de ondervinding bevestigd heeft? - Nu, vriend hendrik! ik bezweer u bij onze trouwe vriendschap en op straffe van mijne ongenade, om uw verstand te baat te neemen, en van die louize, ze mag dan zoo schoon zijn als ooit een meisjen geweest is, af te zien. Maar zijt gij zoo verliefd, wel nu, tracht haar te behaagen, wie verbiedt u dat? - en hebt gij frederik noodig tot eene of andere onderneeming, al was het schaaken, of nog erger, spreek en ik vlieg over tot uwe hulp; maar van eene eerlijke liefde, zoo als gij