De strijd tusschen Boer en Brit. De herinnering van den Boeren-generaal
(1902)–C.R. De Wet– Auteursrecht onbekend
[pagina 439]
| |
Conferentie tusschen de Commissie der Volksvertegenwoordigers en Lord Kitchener en Lord Milner.NOTULEN van de conferentie op 19 Mei 1902 te Pretoria gehouden, tusschen Lord Kitchener en Lord Milner, vertegenwoordigende de Britsche Regeering en Com. Gen. L. Botha, Hoofdcom. C.R. de Wet, Gen. J.H. de la Rey, Rechter J.B.M. Hertzog en Gen. J.C. Smuts, vertegenwoordigende de volksvertegenwoordigers te Vereeniging op 15 Mei 1902 bijeengekomen. De Heer N.J. de Wet, ageert als tolk, en als secretarissen ageeren voor de Britsche Regeering, de heer O. Walrond, en voor de commissie de heeren Ds. J.D. Kestell en D. van Velden. Ten 10 ure des morgens vergadert men ten huize van Lord Kitchener. Nadat men elkander gegroet had, namen de leden plaats aan eene tafel in het midden van het vertrek. Com. Gen. Botha: Om te beginnen wil ik zeggen, dat hoewel de onderhandelingen langer geduurd hebben, dan wij verwachtten, ik Uwe Excellenties toch de verzekering wil geven van onze goede trouw, en dat alles gedaan wordt met het ernstige doel om den gewenschten vrede te sluiten. Verder: alles wat wij hier doen moet onderworpen worden aan de goedkeuring van onze volksvertegenwoordigers. Er werd toen gezegd dat men gaarne hooren zou welke voorstellen de commissie te doen had, waarop de volgende brief wordt voorgelezen: Pretoria, 19 Mei 1902. Aan hunne Excellenties Lord Kitchener en Lord Milner, Pretoria. Excellenties! Met het doel de bestaande vijandelijkheden finaal te beëindigen, hebben wij de eer, krachtens de machtiging van de Regeeringen der | |
[pagina 437]
| |
beide Republieken, de volgende punten als basis van onderhandeling voor te stellen, behalve de punten reeds aangeboden in de onderhandelingen van April jl.: a. Wij zijn bereid afstand te doen van onze onafhankelijkheid wat betreft buitenlandsche relaties. b. Wij wenschen te behouden binnenlandsch zelfbestuur onder Britsche oppertoezicht. c. Wij zijn bereid afstand te doen van een deel van ons grondgebied. Indien uwe Excellenties bereid zijn op deze basis te onderhandelen, dan kunnen bovengemelde punten nader uitgewerkt worden.
Wij hebben de eer te zijn
Uwer Excellenties Dw. Dienaren
LOUIS BOTHA. C.R. DE WET. J.H. DE LA REY. J.B.M. HERTZOG. J.C. SMUTS.
Lord Milner: Met het oog op den grooten afstand (wide distance) tusschen dit voorstel en dat gedaan door Z.M. Regeering, toen wij uit elkander gingen, moet ik zeggen dat ik geen hoop voorzie op goede resultaten van onderhandeling op deze basis. Ik meen dat Lord Kitchener mijne beschouwing deelt. Lord Kitchener: Wij kunnen deze voorstellen in overweging nemen; maar ik kan niet zien hoe het mogelijk is ze in overeenstemming te brengen met die van Z.M. Regeering. Com. Gen. Botha: Indien gij dit standpunt inneemt, zouden wij gaarne een finaal antwoord van u op ons voorstel willen hebben. Lord Milner: Wilt gij dat uw voorstel naar Z.M. Regeering verwezen worde? Com. Gen.: Ja, tenzij gij volmacht hebt een finaal antwoord te geven. Lord M.: Ik houd mij overuigd dat uw voorstel niet aangenomen zal worden, en indien gij een ander voorstel wilt doen, zal het verwijzen van dit voorstel naar Z.M. Regeering U benadeelen. | |
[pagina 438]
| |
Com. Gen.: Indien gij geen volmacht hebt om daarover hier te beslissen, zouden wij gaarne zien dat gij het deedt. Lord M.: Ik heb geen bezwaar de verantwoordelijkheid van het weigeren van uwe voorstellen op mij te nemen. De instructies door mij en Lord Kitchener ontvangen zijn zoo duidelijk op dit punt. Com. Gen.: Ik moet dan verstaan dat toen Lord Salisbury indertijd zeide dat deze oorlog niet gevoerd werd met het oog op het verkrijgen van grondgebied, hij het niet meende. Lord K.: Het is nu geen kwestie van grondgebied, maar de annexatie staat daar. Com. Gen.: Ik zie niet in, dat ons voorstel tegenstrijdig is met de annexatie. Lord M.: Ik herinner mij niet de juiste woorden van Lord Salisbury, maar het is waar dat Lord Salisbury gezegd heeft dat Zijne Regeering den oorlog niet begon met het doel grondgebied te krijgen doch in den loop van den oorlog ontwikkelden zich de omstandigheden zoodanig, dat daar voor haar geen andere weg was, dan de Republieken te annexeeren, en zij heeft haar vast voornemen uitgesproken om van haar besluit niet af te zien. Rechter Hertzog: Ik zou gaarne willen weten wat eigenlijk het groote verschil is tusschen de basis door ons thans neergelegd en die door Z.M. Regeering neergelegd in de onderhandelingen verleden jaar? Ik bedoel niet zoozeer in bijzonderheden, maar in algemeene beginselen. Lord K.: Veronderstelt uw voorstel dat de Boeren Britsche Burgers (Citizens) zullen worden? Gen. Smuts: Ik zie niet dat ons voorstel noodwendig in strijd is met het voorstel van verleden jaar. Ons voorstel maakt alleen voorziening wat het bestuur betreft. Lord Milner leest nu voor uit de termen verleden jaar (Het Middelburg Voorstel) aangeboden: ‘Op den vroegst mogelijken datum zal militaire administratie ophouden en vervangen worden door civiele administratie, in den vorm van eene kroonkolonie regeering. Er zullen dus, vooreerst in ieder der nieuwe kolonies een Gouverneur en Uitvoerende Raad zijn bestaande uit de voornaamste ambtenaren, met een Wetgevenden Raad, bestaande uit een zeker aantal officieele leden, bij wie zal gevoegd zijn een genomineerd nietofficieel element. Maar het is de wensch van Z.M. Regeering zoo- | |
[pagina 439]
| |
dra omstandigheden zulks toelaten een vertegenwoordigend element in te voeren en eindelijk aan de nieuwe kolonies het voorrecht van zelfregeering toe te staan.’ Het kan zijn dat ik uw voorstel niet goed versta; maar het schijnt mij, niet alleen in bijzonderheden maar ook in beginsel van het schema hier blootgelegd te verschillen. Rechter Hertzog: Ik stem met u volkomen in dat het wel opgenomen kan worden als een, dat in beginsel verschilt, doch een beginsel dat zelfs gevonden wordt verschillend te zijn van beginselen aangenomen bij kolonies van denzelfden staat. Met andere woorden: men vindt dat een beginsel voor ééne kolonie werd toegestaan, terwijl een ander beginsel op eene andere kolonie toegepast werd; en toch zijn zij van hetzelfde rijk. Lord M. ‘Absolutely.’ Er zijn verschillende beginsels in verschillende kolonies, doch het schijnt mij, dat het beginsel in uw voorstel neergelegd, van dat door Z.M. Regeering neergelegd, verschilt. Rechter Hertzog: Ik geloof dat ik de opinie van de geheele commissie uitspreek, wanneer ik zeg, dat wij vrede willen hebben, en ik heb dit gezegd om aan te toonen, dat ik beschouw dat wanneer wij werkelijk van beide zijden tot vrede willen komen, wij dan, zoo maar het practisch doel bereikt wordt, niet te veel moeten maken van theoretische verschillen. B.v. In de verschillende kolonies, die nu de Vereenigde Staten van Amerika uitmaken waren er verschillende beginselen voor verschillende kolonies. Nu, het beginsel in ons voorstel neergelegd verschilt niet zoo zeer van dat van uw voorstel, dat daardoor practisch verschil in het leven zou worden geroepen, zooals het geval zou zijn wanneer slechts nauwkeurig op uw basis onderhandeld werd. Ik veronderstel dat Engelands positie tegenover Z.-Afrika is, om een zeker resultaat te bereiken met ons, en dat dat resultaat nu even goed zal bereikt worden met ons voorstel als met de Middelburg voorstellen. En daarom vraag ik U of het verschil nu zoo groot is dat een geheel ander toestand in het leven zal worden geroepen, opdat Engeland met het doel dat het in het oog heeft zou slagen. Lord M.: Wij vergelijken twee verschillende zaken. Hier in het Middelburg voorstel zijn een aantal definitieve voorstellen, die in een groot massa van bijzonderheden gaan. Ik zeg niet dat die bijzonderheden volmaakt of volmaakt uitgedrukt zijn. En ik ver- | |
[pagina 440]
| |
sta heelemaal dat het in de macht van Lord Kitchener en mijzelven is om over bijzonderheden met u verder discussie te voeren, met het doel opheldering te geven van eenig iets dat twijfelachtig moge zijn, en misschien veranderingen te maken die het schema niet fundamenteel zouden affecteeren. Indien gij zegt dat uw voorstel niet tegenstrijdig is met het Middelburg voorstel, dan is er geen reden waarom gij niet uw voorstel op zijde zoudt zetten, en het Middelburg voorstel, dat definitief is, bespreken. Rechter Hertzog: Ik geef heelemaal toe dat gij (Lord M.) gerechtigd zijt te zeggen dat er een fundamenteel verschil is tusschen onze voorstellen; maar of dit voor het doeleinde waartoe wij hier bij elkaar zijn, van zulk een aard is, dat wanneer wij van beide kanten genegen zijn vrede te maken, wij dat niet zullen kunnen vinden waardoor wij beiden bevredigd zullen worden, en dat verder, wanneer wij dan op de basis door ons voorgesteld onderhandelen, hetzelfde resultaat niet zou bereikt worden, als wanneer wij op het Middelburg voorstel onderhandelen, dat kan ik niet inzien. Lord M.: Ik versta dan dat gij toegeeft dat er een fundamenteel verschil is tusschen de twee bases. Wel, dan beschouw ik, dat wij niet gemachtigd zijn te onderhandelen op een basis verschillend van die neergelegd in het laatste bericht van Z.M. Regeering, en ook verschillend van die vervat in het Middelburg voorstel. Ik mag zeggen dat ik denk, dat in haar laatste boodschap Z.M. Regeering zoover ging als het voor haar mogelijk was om U te ontmoeten. De geheele geest van het telegram was te dien effecte. Hoofdcom. De Wet: Men moet verstaan dat als ik spreek, ik dit niet als een wetgeleerde doe. [Lord K. (lachend): 't Is hetzelfde geval met mij!] Ik stem ten volle in met wat Gen. Botha en Rechter Hertzog gezegd hebben omtrent onzen ernst om vrede daar te stellen; maar om kort te zijn, moet ik zeggen dat ik niet verstond dat Zijne Exc. Lord Milner kon bedoeld hebben, zooals ik het ook niet beschouwde, dat wij naar het volk met het Middelburg voorstel gingen, met het idee om met datzelfde voorstel terug te komen. Lord M.: Neen. Indien ik dien indruk gegeven heb, is het niet heelemaal wat ik bedoel. Maar ik denk dat gij naar het volk gingt met de laatste boodschap van Z.M. Regeering in uwe gedachten, en het duidelijk was uit deze boodschap, dat Z.M. Regeering niet | |
[pagina 441]
| |
bereid was eenige termen in overweging te nemen, die wijd verschillen van het beginsel in het Middelburg voorstel neergelegd. Hoofdcom. De Wet: Ik verstond het ook zoo en daarom zijn wij gekomen met een voorstel dat niet zoozeer verschilt van dat voorstel. Gen. Smuts: Ik heb gedacht dat het levensprinciep (Vital principle) bij uwe regeering was de onafhankelijkheid uit den weg te krijgen. En hier wordt de onafhankelijkheid der twee Republieken, wat buitenlandsche relaties betreft, weggegeven. Ik meende dus, dat de twee partijen mogelijk op die basis tot eene schikking zouden komen. Ik dacht niet dat de Middelburg termen essentieel waren voor het daarstellen van vrede. Lord M.: Niet in bijzonderheden maar in algemeene beginselen wel. Het zal nooit gaan, dat indien de Britsche Regeering een basis neergelegd heeft, en gij weken gehad hebt om de zaak te overdenken, gij dezelve eenvoudig terzijde zet. Lord Kitchener heeft U tamelijk tijd gegeven om het volk te raadplegen; en nu komt gij terug, en zonder zelfs te refereeren naar de Middelburg termen, zet gij die termen of basis ter zijde, en stelt geheel andere termen voor en zegt: laten wij daarop onderhandelen. Ik geloof niet dat ik en Lord Kitchener dit behoorden te doen; maar indien hij van eene andere zienswijze is, kan de Britsche Regeering gevraagd worden, of zij bereid is al de vorige discussies op zijde te zetten en nu op een nieuwe basis te beginnen. Hoofdcom. De Wet: Wij kunnen natuurlijk niet beletten dat Lord Kitchener eenige vraag aan zijne Regeering stelt; maar tegelijk is het ons verzoek dat gij ons verzoek aan de Britsche Regeering zult kabelen (telegrafeeren). Gen. Botha: Ik kan niet zien dat wij hier met een nieuw basis komen, omdat ingevolge de onderhandelingen van April j.l. aan U werd opgedragen door de Britsche Regeering ons aan te moedigen nieuwe voorstellen te maken. Ons voorstel staat in direct verband met dien wensch. Lord M.: Ik heb mijn best gedaan nieuwe voorstellen van U te krijgen. Maar gij wildet niet. Gij dwongt (forced) de Britsche Regeering voorstellen te maken. Gen. Botha: Ik meen dat wij beiden samen moesten werken. Lord K.: Gij werdt gevraagd voorstellen te doen, doch gij | |
[pagina 442]
| |
wildet niet, en, nu nadat de Britsche Regeering voorstellen gedaan heeft, komt gij met een voorstel. Gen. de la Rey: Ik meen dat het naar aanleiding van de correspondentie tusschen de Nederlandsche en Britsche Regeeringen was, dat wij onze voorstellen gedaan hebben. Lord M.: Die correspondentie was het begin der onderhandelingen. Hoofdcom. De Wet: Indien wij in April nieuwe voorstellen moesten doen, zouden wij niet een voorstel hebben kunnen doen zoo billijk en ten voordeele van de Britsche Regeering als nu. Want zonder het volk moesten wij op de algeheele onafhankelijkheid staan. Lord M.: Ik wil herinneren aan wat plaats gevonden heeft. Ik doe dit niet om U in het ongelijk te stellen, maar om den toestand duidelijk te maken, want het een en ander is zeer duidelijk. Gij kwaamt en deedt een zeker voorstel. De Britsche Regeering gaf een duidelijk antwoord, zij weigerde het aan te nemen. Het antwoord was heelemaal rondborstig en duidelijk te verstaan; en terzelfder tijd zeide de Britsche Regeering: Wij zijn verlangend naar vrede, wilt gij andere voorstellen maken? Gij zeidet, neen, wij hebben daartoe geen volmacht zonder het volk te raadplegen. Wij admitteerden dat argument. Toen zeidet gij: De Britsche Regeering doe voorstellen.’ De Britsche Regeering deed dit. En zij is even gerechtigd op een antwoord. In welke positie plaatst gij Lord Kitchener en mij? Gij komt terug met een totaal nieuw voorstel en zegt niets van het onze. Dit is niet eene billijke behandeling van de Britsche Regeering, en wij behoorden uw voorstel niet in behandeling te nemen. Rechter Hertzog: Ik heb getracht aan te toonen dat ons antwoord werkelijk niet genomen kan worden als geen antwoord op het voorstel der Britsche Regeering, omdat de groote kwestie in de correspondentie, in April tusschen ons en de Britsche Regeering gevoerd, neerkwam op de kwestie der onafhankelijkheid, en nu, na het volk te hebben geraadpleegd komen wij en zeggen: Wij zijn bereid om de onafhankelijkheid prijs te geven, en wij bepalen in hoe verre. En nu, zooals Gen. Smuts gezegd heeft: dat is juist de basis die wij hier in ons voorstel neerleggen. Lord M.: Gij zegt dat gij de onafhankelijkheid opgeeft wat betreft buitenlandsche relaties. | |
[pagina 443]
| |
Rechter Hertzog: Ja, maar gij moet goed verstaan dat dit slechts een basis is die wij later zullen specificeeren. Gen. Smuts: De onafhankelijkheid wordt prijsgegeven wat betreft buitenlandsche relaties, en wat betreft het binnenlandsch bestuur, dit wordt geplaatst onder oppertoezicht der Britsche Regeering. Zoodat het effect van deze twee artikelen is: Dat de onafhankelijkheid wordt prijsgegeven en dat de twee Republieken daarna als souvereine staten niet kunnen beschouwd worden. Lord M. Ik versta heel wel dat zij dan niet souvereine staten zijn, doch mijn verstand is niet helder genoeg om te kunnen zeggen wat zij dan eigenlijk zullen zijn. Lord K.: Zij zullen een nieuw soort van ‘International Animal’ zijn. Gen. Smuts: Het is meermalen gebeurd in de geschiedenis dat kwesties opgelost zijn geworden door compromisen. En dit concept voorstel is zoo nabij wij kunnen komen aan koloniale regeering. Lord K.: Accepteert gij de Annexaties? Gen. Smuts: Niet formeel, maar ik zie niet dat dit voorstel in strijd zou zijn met de annexatieproclamaties. Lord K.: Ik vrees dat mijn verstand niet helder genoeg is om dit te verstaan. Er zullen twee regeeringen moeten zijn in den eenen staat. En hoe stelt gij voor dat de regeering zou voortgezet worden? Gen. Smuts: Een nader uitleg zou moeten gegeven worden aan het woord oppertoezicht; en ik heb gedacht dat dit juist het punt is waarop verder gediscusseerd en onderhandeld kon worden. Lord M.: Ik zal zeker van een duidelijker basis niet afwijken om een vage basis aan te nemen. Lord K.: Ik gevoel mij overtuigd dat uw voorstel nooit uitgewerkt zal kunnen worden in de practische regeering van een land. Hoofdcom. De Wet: Ik meen ook dat ons voorstel niet uitgewerkt is, evenmin zijn de Middelburg voorstellen. Dit was duidelijk te kennen gegeven door Lord Kitchener en Lord Milner, toen de voorstellen gemaakt werden; en zij werden alleen beschouwd als een basis waarop wij onderhandelen konden, zoodat de zaak een loop kon krijgen. Wij kunnen natuurlijk de Britsche Regeering niet binden om onzen uitleg aan te nemen; maar het is in alle geval een basis. | |
[pagina 444]
| |
Lord M. Ik ben zeer verlangend dat deze discussies niet in rook zullen eindigen, en zou niet toelaten dat eenig formeel punt in den weg zou staan; maar om af te stappen van de definitieve voorstellen van Middelburg (7 Maart) naar zoo'n ding (a thing like this) en opnieuw discussies daarop te beginnen, over iets dat zeer onnauwkeurig is, zal ons zeker in moeilijkheden doen aanlanden. Ik geloof dat wij gerechtigd zijn U aan de Middelburgsche voorstellen te houden, die wij, wat bijzonderheden betreft, modifieeren kunnen. Gen. Botha: Misschien zal het goed zijn dat gij eerst antwoord geeft op ons voorstel. Hoofdcom. De Wet: Ik versta dat, tenzij uwe Excellenties volmacht hebt finaal op onze termen te antwoorden, het niet onbillijk zou zijn van ons te verzoeken dat gij ons voorstel aan uwe regeering voorlegt. Gen. Botha: Wij zijn hier gekomen met het ernstig verlangen om vrede te sluiten, en ik denk dat indien ons voorstel uitgewerkt wordt, Boer en Brit, zij aan zij hier zullen kunnen wonen; en ik neem aan dat het de wensch is van beide partijen niet één ras te onderdrukken. Wij willen een vrede maken waarmede beide partijen tevreden zijn, en die permanent zal zijn in Zuid-Afrika. Lord M.: Ons doel is hetzelfde. Lord K.: Uw voorstel zal gewichtige veranderingen in ons voorstel noodzaken, welke wij, mijns inziens, niet kunnen toestaan. Gen. Botha: Ik denk dat vooral omdat er een voorstel van uw kant gemaakt werd, gij een beslist antwoord op ons voorstel moet geven. Lord K. en Lord M.: Verander dan uw voorstel in ons voorstel. Lord M.: Ik geloof niet dat de Britsche Regeering bereid is verder te gaan om U te ontmoeten dan zij in haar laatste voorstel gegaan heeft. Zij ging in hare beschouwing ver op den weg naar den vrede, verder dan de algemeene meening van het Britsche publiek. Lord K.: Het verschil tusschen onze voorstellen schijnt mij te wijd. Gen. Botha: Wij blijven altijd onder toezicht van de Britsche Regeering. Lord K. Zult gij U dan beschouwen als Britsche onderdanen? ‘Oppertoezicht’ is een nieuw woord en ‘Suzereiniteit’ heeft ons te veel moeite gegeven. | |
[pagina 445]
| |
Rechter Hertzog: Het idee is niet zoo nieuw. Daar zijn toch verschillende soorten van staten, die allen aan het Britsche Rijk behooren, bijv. Basutoland. Lord M.: Er zijn vele verschillende soorten, maar deze is een nieuwe soort. Rechter Hertzog: Dat toch uwe Excellenties ons goed verstaan. Wij zijn hier gekomen om geen minuut tijds te verliezen. Wij zijn naar het volk gegaan. Wij weten wat het volk wil en wat zijn geest is. Wanneer wij dus een voorstel hier indienen dan hebben wij twee dingen in aanmerking te nemen. 1. Een voorstel dat de Britsche Regeering op billijke wijze zal tegemoet komen; en 2. Een voorstel waarvoor wij redelijken grond hebben te gelooven, dat het door ons volk zal worden aangenomen. Om deze redenen hebben wij een voorstel voorgelegd en nu zijn wij in de onvoordeelige (disadvantageous) positie, dat wij hier voor Hunne Excellenties zijn, die niet geheel en al volmacht hebben om finaal te beslissen. Lord K.: Wij zijn in dezelfde positie als gij. Rechter Hertzog: Wij geven hier iets aan de hand, waarvan wij weten dat het in den geest van ons volk is, maar wij kunnen onmogelijk iets doen dat tegen dien geest is. Lord M.: Moeten wij verstaan dat de Middelburg voorstellen niet in den geest van uw volk zijn? Gen. Smuts: Geen antwoord is nog daarop gegeven. Het eenige besluit dat door de volksvergadering genomen is, is wat wij hier voorgelegd hebben. Lord K.: Zijt gij bereid uw voorstel van de hand te wijzen, en een ander nader aan dat van Middelburg in te dienen? Wij moeten een middenweg trachten te vinden. Indien wij hier zijn om te trachten tot iets te komen, laten wij trachten iets te krijgen dat wij bespreken kunnen. Zullen wij een nieuw voorstel maken? Gen. Smuts: Indien er een finaal antwoord op ons voorstel is, kunnen wij in overweging nemen een nieuw voorstel te maken. Lord M.: Ik geloof het feit dat gij geweigerd hebt in te gaan op het voorstel van de Britsche Regeering, rechtvaardigt ons niet uw voorstel te behandelen. Neen, laat ons zeggen, dat uw antwoord hierin vervat is. Gen. Smuts: Ik versta de positie als volgt: De Britsche Regeering heeft onze voorstellen afgewezen, en terzelfder tijd stipt zij | |
[pagina 446]
| |
aan die oude basis, maar zonder te verhinderen dat zij nieuwe voorstellen konden doen. Lord M.: Het geheele verschil tusschen U en mij is dat ik den brief van 7 Maart lees als te zijn de uiterste concessie die de Britsche Regeering zou kunnen toestaan, niet om ons aan iedere clausule en zin van het voorstel te binden, maar als een indicatie van hoever zij gereed is in het algemeen te gaan. Uw antwoord nu is geen antwoord. Lord K. leest zijn telegram, 14 April voor: A difficulty has arisen in getting on with the proceedings. The representatives state that constitutionally they have no power to discuss terms based on the surrender of Independence, inasmuch as only the burghers can agree to such a basis, therefore if they were to propose terms, it would put them in a false position with regard to their people. If, however, H.M. Government could state the terms that subsequent to a relinquishment of Independence, they would be prepared to grant, the Representatives, after asking for the necessary explanations, without any expression of approval or disapproval, would submit such conditions to their people.Ga naar voetnoot1) Gij hebt blijkbaar u niet gehouden aan wat gij in dit telegram hebt ondernomen. Hoofdcom. De Wet: Als het 't gevoelen was, dat wij slechts op de basis ons door het Britsche voorstel gegeven, een antwoord moesten geven, zou het voor het volk niet noodig geweest zijn naar Vereeniging te komen. Maar toch zijn wij eigenlijk gekomen met iets, dat in den rechten zin des woords bijna gelijk staat met het Middelburg voorstel, en de Britsche Regeering zoover mogelijk tegemoet komt. Com. Gen. Botha: Ik zie niet in waarom wij zoo sterk op ons voorstel moeten staan. Indien het niet naar den zin van Uwe | |
[pagina 447]
| |
Excellenties is, als ons voorstel onaanneembaar is, geeft ons dan een definitief antwoord. Lord M.: Wij willen antwoord hebben op het voorstel door ons gemaakt. Gen. Smuts: Ik versta niet dat er een voorstel gemaakt werd door de Britsche Regeering. Er werd alleen een zeker basis nêergelegd, en er is dus geen formeel antwoord noodig. Lord M.: Ons voorstel is zesmaal zoo definitief als het uwe, en ik meen dat de Britsche Regeering gerechtigd is te weten of het volk genegen is tot termen te komen op de algemeene trekken van haar voorstel. Lord K.: Dit is een geheel nieuw voorstel. Hoe zal het zijn als gij tot het volk teruggaat en hen vraagt of zij ons voorstel niet wilden aannemen. Gen. Smuts: Gij moet verstaan dat het Middelburg voorstel met al wat hier in April plaats vond aan het volk voorgelezen werd. Het antwoord was noch ja, noch neen, maar het kiezen van atgevaardigden. De afgevaardigden hebben nog geen antwoord gegeven. Zij overwegen nog de zaak, en om tijd te winnen hebben zij ons afgevaardigd om te zien of wij niet tot eene overeenkomst zouden kunnen komen. Lord M.: Wij dwalen van de overeenkomst af. Zegt welke veranderingen gij verlangt, en legt ons voorstel dan voor uw volk. Lord K.: Indien gij instemt dat uw voorstel niet strijdig is met de annexatie, dan hebben wij iets gedaan. Gen. Smuts: Is het uwe opinie dat ons voorstel ter zijde moet gezet worden? Lord K.: Ja, zeker. Het is voor ons onmogelijk daarop te handelen. Lord M.: Wij kunnen uw voorstel niet in overweging nemen. Wij kunnen het naar Engeland zenden, maar het zal zeker ertoe bijdragen om de onderhandelingen te benadeelen. Dit is mijne persoonlijke opinie, die gij natuurlijk niet behoeft aan te nemen. Wij kunnen alleen zeggen, dit is al antwoord dat wij van U kunnen krijgen. Lord K.: Het zal beter zijn een nieuw document op te trekken, waarin wij het al of niet belangrijke aanstippen en uitlaten. Gen. Smuts: Maar punt 3 van ons voorstel is nog niet eens | |
[pagina 448]
| |
aangeroerd. Wij zijn bereid een deel van ons grondgebied af te staan. Lord M.: Dit zou tegenstrijdig zijn met de annexatie van het geheel. Indien het geheel geannexeerd is door ons, hoe kan een deel daarvan door U worden afgestaan? Gen. Smuts: Het afgestane deel zou dan eene Kroonkolonie worden. Het overige deel zou geregeerd worden zooals hier voorgesteld. Lord M.: Gij bedoelt dat een deel dan eene Britsche kolonie van gewone type zou worden, en het andere deel een Beschermde Republiek? Lord K.: Twee vormen van regeering in hetzelfde land zou groote wrijving veroorzaken. Onze voorstellen zijn te uiteenloopend. Uit een militair oogpunt zullen de twee vormen van regeering niet kunnen bestaan. Over een jaar zouden wij weer oorlog hebben.
Vergadering verdaagd tot den namiddag. (Gedurende de pauze, besprak de commissie den toestand en zond Gen. J.C. Smuts naar Lord Kitchener en Lord Milner om over het een en ander te spreken). Vergadering heropend te 4 ure. Lord Milner: Ingevolge eene informeele conversatie tusschen Gen. Smuts en ons hebben Lord Kitchener en ik een document opgetrokken dat aanwijst den vorm in welken wij denken, dat de eenige overeenkomst, die getroffen kan worden, gesteld moet worden. Dit is een concept-document, dat wij meenen dat de Regeeringen kunnen onderteekenen. Ons idee is dat, nadat het hier in overweging genomen is, het voor de burgers gelegd kan worden, en gij kunt hen vragen: Stemt gij toe, dat wij onze handteekening daarop plaatsen? Het Document luidt als volgt: ‘De ondergeteekenden, leiders van de burgermachten in het veld, aannemende, namens zichzelven en de genoemde burgers, de annexaties, aangekondigd in de proclamaties van Lord Roberts, gedateerd, respectievelijk op den 24sten Mei van het jaar onzes Heeren negentien honderd, en No. 15, gedateerd op den eersten dag van September, in het jaar onzes Heeren, negentien honderd; en aannemende als gevolg daarvan hunnen status als Britsche burgers, ko- | |
[pagina 449]
| |
men overeen, onmiddellijk, hunne wapenen neder te leggen, met overhandiging van alle kanonnen, geweren en krijgsvoorraad in hun bezit, of onder hun beheer, en met allen verderen tegenstand tegen het gezag van Z.M. Koning Eduard VII, of zijne troonopvolgers, op te houden. Zij doen dit vertrouwende op de verzekering van Z.M. Regeering, dat aan hen en aan de burgers, die zich met hen overgeven, niet ontnomen zal worden hunne persoonlijke vrijheid of hun eigendom; en dat de toekomstige handeling van Z.M. Regeering, met betrekking tot de gevolgen van den oorlog in overeenstemming zal zijn met de verklaring hieronder vermeld. Het wordt duidelijk verstaan dat alle burgers, die thans krijgsgevangenen zijn, ten einde in het genot van de bovengenoemde verzekering te deelen, hunne aanname van den status van Britsche Burgers te kennen zullen geven.’
Com. Gen. Botha: Moeten wij verstaan dat ons voorstel nu heelemaal geweigerd is? Lord M. en Lord K.: Ja. Com. Gen. Botha: Dan moet ik verstaan dat gij u slechts aan de Middelburg voorstellen gaat houden? Lord K.: Neen, wij kunnen ze veranderen. Lord M.: Oorspronkelijk werd dit concept document opgtrokken, om gehecht te worden aan de Middelburg voorstellen. Maar inplaats van de Middelburg voorstellen is nu dit document gesteld, om ons in staat te stellen die voorstellen in anderen vorm te gieten. Gen. Smuts: Indien er dan het idee bestaat de Middelburg voorstellen te wijzigen, zal het dan niet best zijn dit nu te doen, en het aan het document te hechten? Lord M.: Dat wat in de plaats van het Middelburgvoorstel gaat moet als een ‘schedule’ bij dit document gevoegd worden; en wij moeten samen de ‘schedule’ uitwerken. Gen. Smuts: Ik denk dat het beter zou zijn, als gij zelf het voorstelt verandert en het ons dan ter overweging voorlegt, zoodat wij kunnen zien wat wij daarmede zullen doen. Lord K.: Ik meen dat een sub-comité van U moet aangesteld worden om dit te doen. Lord M.: Mijn idee is dat de ‘schedule’ opgesteld kan | |
[pagina 450]
| |
worden door twee of drie van ons, om dan als een geheel door ons overwogen te worden. Gen. Smuts: Wij zouden eerst gaarne in overweging nemen of wij helpen zullen. Lord M.: Ik ben gewillig dit samen met u op te stellen, of het door u alleen te laten optrekken, maar op grond van mijne ondervinding wil ik het niet alleen doen. Gen. Smuts: Indien wij dit document onderteekenen, zou het effect daarvan dan niet zijn, dat wij leiders ons verantwoordelijk stellen voor het nederleggen der wapenen door onze Burgers? Lord M.: Ja, en indien de wapenen niet nedergelegd worden is alles eene mislukking. Lord K.: Ik denk het niet. Indien allen de wapens niet neerleggen, kunnen de onderteekenaars het niet helpen. Er zullen altijd ontevredenen zijn. Gen. Smuts: Het document zegt dat niet. Lord K.: Het kan anders gesteld worden. (You can draft that.) Gen. de la Rey: Dan zal er geen vrede zijn, want een deel der Burgers zal overblijven om den oorlog voort te zetten. Lord M.: Indien de Volksvergadering toestemt dat gij dit document onderteekent, dan bedoelt dit zeker dat de burgers als een lichaam daarmede instemmen. En die dan niet daarmede instemmen, - Ik weet niet wat ik ze noemen zal - ‘outlaws.’ Wij kunnen dit niet denken! Gen. Botha: Daarom willen wij een vrede hebben, die eervol zal zijn voor beide partijen. En zooals ik dit document versta, gaan wij nu verder, wij geven niet alleen onze onafhankelijkheid af, maar elke burger wordt aan handen en voeten gebonden. En waar is dan de eervolle vrede voor ons? Indien wij vrede maken, moeten wij het doen als menschen die hier leven en sterven moeten. Wij moeten niet een vrede sluiten die bij de eene partij nog iets krenkends in het hart laat. Ik wil alles doen in mijne macht om dat doel te bereiken, maar het schijnt mij of dit document te veel eischt; want indien ik goed versta dan moeten wij de onafhankelijkheid afgeven, elkeen moet zijne wapens neerleggen, en de voormannen moeten daarenboven nog een belofte onderteekenen. Lord M.: Het eenige dat wij hebben willen is dat die personen als Britsche Burgers in vrede zullen samen wonen. Indien wij dit niet krijgen, dan weet ik niet wat wij krijgen. | |
[pagina 451]
| |
Lord K.: Ik geloof niet dat de Commandant Generaal realiseert wat de ‘schedule’ inhoudt. Daarin zeggen wij wat wij geven zullen. Misschien zal het best zijn dat de ‘schedule’ eerst komt, en dan zult gij zien dat een eervolle vrede voorgesteld wordt. Gen. Botha: Zet het document dan uiteen. Lord K. en Lord M.: Gij moet ons helpen - wij weten niet wat de burgers verlangen. Hoofdcom. De Wet: Dit document te teekenen zal ons in de positie stellen welke de Commandant Generaal in duidelijke woorden heeft beschreven. Gen. De la Rey: Wij kunnen niet oordeelen over iets, dat niet uitgewerkt is. Ik heb geen bezwaar dat een sub-comité uit ons benoemd worde om te helpen. Com. Gen. Botha: Ik heb ook geen objectie, want ik versta duidelijk dat niemand gebonden is. Lord K.: Neen, niemand is gebonden. Gen. De la Rey: Wij willen ook de zaak ten einde hebben, en weten wat wij voor ons hebben. Hoofdcom. De Wet: Ik wil duidelijk laten verstaan dat ik geen kans zie om een lichaam aan te nemen waarvan dat wat ik hier gezien heb, het hoofd is. Dit schijnt mij eene onoverkomelijke moeilijkheid te zijn. Het zou van mij niet eerlijk zijn te zwijgen wanneer dit mijn gevoelen is. Het zou niet eerlijk zijn tegenover Uwe beide Excellenties. Lord K.: Ik denk het zou beter zijn dat Gen. de Wet eerst het heele document ziet, voor hij zijne opinie geeft.
Men kwam toen overeen dat Rechter Hertzog en Gen. Smuts als sub-comité handelen zouden, om met Lord Kitchener, geadviseerd door Sir Richard Solomon, een kompleet concept op te trekken. Vergadering verdaagt. | |
[pagina 452]
| |
getelegrafeerd werd, met uitzondering van Art. 11 dat over de noten en kwitanties en de som van £ 3.000.000, handelt. Het werd in het Hollandsch en in het Engelsch voorgelezen, als volgt:
Generaal Lord Kitchener van Khartoum, Opperbevelhebber en Zijn Exellentie Lord Milner. Hooge commissaris namens de Britsche Regeering en De Heeren S.W. Burger, F.W. Reitz, Louis Botha, J.H. De la Rey, L.J. Meyer, en J.C. Krogh, handelende als Regeering van de Zuid-Afrikaansche Republiek. en M.T. Steyn, W.J.C. Brebner, C.R. De Wet, J.B.M. Hertzog en C.H. Olivier, handelende namens de Regeering van den Oranje Vrijstaat, namens hunne respectieve burgers.
Begeerig zijnde de bestaande vijandelijkheden te doen eindigen, komen overeen op de volgende punten: 1. De Burgermachten in het veld zullen dadelijk hunne wapenen nederleggen, met overhandigen van alle kanonnen, geweren en oorlogsmateriëel in hun bezit of onder hun beheer, en zullen zich weerhouden van eenig verderen tegenstand tegen het gezag van Z.M. Koning Eduard VII, dien zij erkennen als hun wettigen souverein. De wijze en bijzonderheden van deze overgave zullen geregeld worden tusschen Lord Kitchener en Com. Generaal Botha, assistent Commandant Generaal J.H. De la Rey en Hoofdcommandant C.R. De Wet. 2. Burgers in het veld, buiten de grenzen van de Transvaal of de Oranje Rivier Kolonie, zullen bij overgave teruggebracht worden naar hunne woningen. 3. Alle krijgsgevangenen, zijnde burgers, thans buiten Z.-Afrika, zullen bij het verklaren van hunne aanneming van den status van onderdanen van Zijne Majesteit Koning Eduard VII, teruggebracht worden naar de plaatsen waar zij woonachtig waren vóór den oorlog. 4. Den Burgers, die zich aldus overgeven, of die aldus terugkeeren, zal niet ontnomen worden hunne persoonlijke vrijheid of hun eigendom. 5. Geene rechtelijke stappen, civiel of crimineel, zullen genomen worden tegen eenige van de burgers die zich alzoo overgeven, of die aldus terugkeeren, voor eenige daden in verband met het voeren van den oorlog. | |
[pagina 453]
| |
6. De Hollandsche taal zal onderwezen worden in publieke scholen in den Transvaal en de Oranje Rivier Kolonie, waar de ouders der kinderen zulks verlangen, en zal toegelaten worden in de gerechtshoven, wanneer dit noodig is voor de betere en meer doeltreffende administratie van justitie. 7. Het bezit van Rifles, zal bij het uitnemen van eene licentie overeenkomstig wet, toegelaten worden in de Transvaal en de Transvaal en de Oranje Rivier Kolonie aan personen die ze voor hunne bescherming noodig hebben. 8. Militaire administratie in den Transvaal en de Oranje Rivier Kolonie zal op den vroegst mogelijken datum opgevolgd worden door civiele regeering, en zoodra omstandigheden het toelaten, zullen vertegenwoordigende instellingen, uitloopende op zelfregeering ingevoerd worden. 9. De kwestie van het schenken van het stemrecht aan de naturellen zal niet beslist worden, dan ná de invoering van zelfregeering. 10. Geen speciale belasting zal gelegd worden op vast eigendom in den Transvaal en de Oranje Rivier Kolonie om de kosten van den oorlog te bestrijden. 11. Eene rechterlijke commissie zal aangesteld worden aan wie de gouvernements noten uitgegeven onder wet no. 1. 1900 van de Z.-Afrikaansche Republiek, binnen zes maanden mogen worden aangeboden. Alle zulke noten die bevonden zullen worden behoorlijk te zijn uitgegeven in termen van die wet en waarvoor de personen ze aanbiedende waardevolle consideratie gegeven hebben, zullen uitbetaald worden doch zonder rente. Alle kwitanties uitgegeven door de officieren in het veld van de gewezene republieken of op hunne orders, mogen eveneens aan genoemde commissie binnen zes maanden worden aangeboden, en indien zij bevonden worden bona fide gegeven te zijn geweest voor goederen door de burgermachten in het veld gebruikt, zullen zij uitbetaald worden aan de personen, aan wie zij oorspronkelijk gegeven werden. Het bedrag betaalbaar ten aanzien van genoemde gouvernementsnoten en kwitanties zal £ 3,000,000 niet te boven gaan, en indien het geheele bedrag van zulke noten en kwitanties, door de commissie goedgekeurd, meer dan dat bedrag beloopt, zal er een pro rata vermindering zijn. Aan de krijgsgevangenen zullen faciliteiten verleend worden hunne gouvernements noten en kwitanties, binnen de zes maanden bovengenoemd, aan te bieden. | |
[pagina 454]
| |
12. Zoodra de toestanden het toelaten, zal eene commissie, waarop de plaatselijke inwoners zullen vertegenwoordigd zijn, in elk district van de Transvaal en de Oranje Rivier Kolonie, aangesteld worden, onder het voorzitterschap van een magistraat of anderen ambtenaar, met het doel om behulpzaam te zijn in het terugbrengen van het volk naar hunne woningen; en in het verschaffen aan diegenen, die wegens oorlogsverliezen, niet in staat zijn zichzelven te voorzien van voedsel, herberg en de noodige hoeveelheid zaad, vee, gereedschappen enz. onmisbaar voor het wederaanvaarden van hun gewoon beroep. Fondsen tot dit doel zullen, rente vrij, door de Regeering voorgeschoten worden, terugbetaalbaar over een aantal jaren.’ Lord M.: Indien wij overeenkomen is het 't Engelsche document dat getelegrafeerd zal worden naar Engeland, waarop Z.M. Regeering za- beslissen, en dat onderteekend zal worden. Com. Gen. Botha: Zal er niet eene hollandsche vertaling aan gehecht worden? Lord M.: Ik heb geen objectie tot de bijvoeging van eene hollandsche vertaling. Nu dat is het document dat wij bereid zijn voor de Birtsche Regeering te leggen. Com. Gen. Botha: Er zijn eenige punten waarover ik spreken wil. Het eerste is omtrent kwitanties door onze officieren gegeven. Ik wil gaarne dat zij gevoegd zullen worden in het paragraaf omtrent gouvernementsnoten. Deze kwitanties werden gegeven ingevolge instructies gegeven door onze regeering tot aankoop van vee of graan of benoodigheden tot onderhoud van onze commando's, en de hoofdofficieren thans hier, zoowel als alle andere officieren hebben gehandeld overeenkomstig die instructies, en kwitanties uitgereikt. Daarom doe ik dit verzoek. Sommige dezer kwitanties werden ten deele en andere ten volle in gouvernementsnoten uitbetaald. Maar velen werden in het geheel niet betaald. Ik geloof niet dat het bedrag groot is. Maar het zal onze handen sterken om eervol van de zaak af te komen. Want onze eer is in zoover gebonden, dat wij ze onderteekend hebben. Het zal voor ons een groot punt zijn als wij voor onze afgevaardigden komen en hun kunnen zeggen dat zij gewaarborgd zijn op dit punt. De meesten hunner zijn officieren. Lord K.: Ik versta dat Gen. Botha refereert niet naar com- | |
[pagina 455]
| |
mandeer- of requisitie-brieven, maar alleen naar actueele kwitanties gegeven op de schatkist. Lord M.: Ik zie het onderscheid niet tusschen deze kwitanties en commandeerbrieven. De gewilligheid van personen om goederen te verkoopen maakt m.i. geen onderscheid in een wettelijk document. Lord K.: Ik meen dat het wel een onderscheid maakt of het een order op de schatkist, of een rekwisitiebrief is. Ik zou dit beperken tot kwitanties op de schatkist, uitgereikt ingevolge de wet die toeliet dat een zeker som kon uitgegeven worden. Hoofdcom. de Wet: Daar werd geen besluit in den Vrijstaat genomen dat zooveel of zooveel kon uitgegeven worden. Lord K.: Is de bedoeling dat dit een onbepaald bedrag is, of valt het onder het bedrag vastgesteld door den Volksraad? Gen. Smuts: Toen deze regeering bestond, machtigde de Volksraad de regeering noten tot een zeker bedrag uit te geven, wat gedaan werd. Apart van die wet hadden officieren in het veld het recht aankoopen te doen ten behoeve van de commando's en kwitanties daarvoor te geven. Lord M.: Ik zie geen onderscheid tusschen die kwitanties en requisitiebrieven, en dan is het nog voor een onbepaald bedrag. Gen. Smuts: Deze kwitanties werden uitgegeven onder een geheel andere wet. Zij werden niet betaald uit het crediet door den Volksraad gestemd. Hoofdcom. De Wet: Ik wil het duidelijk verstaan hebben, dat ik ten volle instem met wat door den Commandant Generaal werd gezegd, dat de eer van elken officier gemoeid is met deze documenten. En indien hunne Excellenties toestemmen, geven zij ons een sterk wapen, waarmede wij tot de afgevaardigden kunnen teruggaan. Lord M.: Het voorstel is feitelijk dat de Britsche Regeering betalen moet voor al het geld door de Republieken geleend om haar te bevechten. Hoofdcom. De Wet: Wij waren toch een eerlijk vechtende partij, en indien wij daarvan afstand doen, dan is het niet meer dan billijk om ons hierin tegemoet te komen. Com. Gen. Botha: Moet ik van uwe houding verstaan dat wij alles moeten overgeven, en dat gij met de baten van ons land, | |
[pagina 456]
| |
die millioenen op millioenen bedragen, moet heengaan, en geene verantwoordelijkheid op U nemen voor de schulden. Wij zijn door U erkend als een vechtende partij, en daarom te meer hebben wij recht te verwachten dat indien gij wegstapt met de baten van het land, gij ook de verantwoordelijkheid van de schulden op U moet nemen; indien de Britsche Regeering haar groot doel bereikt, dan behoort een ondergeschikte zaak als deze, niet in den weg te staan. Wij komen niet hier om te beuzelen over kleine dingen, maar over iets dat een werkelijk bezwaar is, en gij moet aannemen, dat wanneer wij U hier iets zeggen, wij dit waarlijk meenen. En indien wij vrede willen maken, moeten wij niet ieder zijn eigen lijn trekken, maar elkander aan de hand vatten. Nu zeggen wij dat deze zaak in onzen weg staat. Wij persoonlijk hebben niet zoovele kwitanties onderteekend, maar de ondergeschikte officieren die de meeste onderteekend hebben, maken grootendeels de Volksvergadering te Vereeniging uit. In sommige gevallen werden speciale personen aangesteld, belast met dit werk. Lord M.: Wij nemen niet de baten van het land over zonder zijne verantwoordelijkheid. Wij nemen over alle schulden, die het land had voor den oorlog, en wij hebben zelfs toegestemd om eene schuld - eene wettige schuld - in den vorm van noten over te nemen, waarvan wij ons bewust zijn dat het aangaan daarvan slechts noodzakelijk was wegens den oorlog, en daarom betalen wij reeds een deel van de kosten gemaakt om ons te bevechten. Ik dacht dat dit een zeer groote concessie was; en toen ik toestemde dit neder te zetten zeide ik, dat ik dacht, en ik denk het nog, dat de Britsche Regeering exceptie daartegen zou nemen; hoewel ik hoop dat zij dit niet doen zal. Maar om verder dan dit te gaan, en te vragen dat wij betalen zullen, niet alleen eene schuld aangegaan onder eene wet voor de doeleinden van den oorlog, maar voor ieder schuld aangegaan door iederen officier van beide legers, voor het doel om ons te bevechten is m.i. een zeer verregaand voorstel. In antwoord op wat Gen. Botha gezegd heeft, moet ik zeggen, dat de commissie schijnt te denken dat wij niemand achter ons hebben, wier gevoelens en vooroordeelen (indien gij het wilt) wij in acht moeten nemen. Indien dit voor U eene moeilijkheid veroorzaakt met uwe burgers, zal het voorstel nu gemaakt, ben ik zeker, de Britsche Regeering de grootste moeilijkheden veroorzaken met het volk wier gevoelens zij in acht moeten nemen. | |
[pagina 457]
| |
Hoofdcom. De Wet: Ik wil gaarne de positie van den Oranje Vrijstaat uitleggen. In de Transvaal werd er eene wet gepasseerd de Regeering machtigende £ 1,000,000 uit te geven. In den O.V.S. werd dit niet gedaan, omdat de Regeering het recht had met kwitanties te betalen, en wij dachten dat eene kwitantie even goed en wettig was als de noten. En daarom hebben deze zaken voor mij hetzelfde gewicht. Com. Gen. Botha: Ik meen dat wij niet zoo technisch moeten zijn, en vooral gij niet, want ons samenzijn alhier is met het doel vijandelijkheden te doen, ophouden, die maandelijks groote onkosten veroorzaken, en onze ontmoeting kan tengevolge hebben die onkosten spoedig ten einde te brengen. En dus, door ons voorstel aan te nemen en de kwitanties te betalen, komt gij uwe uitgaven grootelijks tegemoet. Het zal veel goedkooper zijn den oorlog door medewerking te beëindigen, dan de zaak te laten afspringen; en daarom meen ik dat wij punten die in den weg staan moeten toegeven. Hoofdcom. De Wet: Ik kan Zijne Excel Lord Milner de verzekering geven, dat bij het volk nog altijd het idee was, dat al gaat alles verloren, het dit nog ['t geld op de kwitanties betaalbaar] na den oorlog zou krijgen. En daarom indien dit niet gegeven wordt, kan ik mij niet voorstellen wat het resultaat daarvan zal zijn. Ik vrees daarvoor, en hoop dat gij zult trachten dat voor te komen. Com. Gen. Botha: Het kan niet een bijzonder groot bedrag zijn; doch wij weten niet hoe groot het is. Hoofdcom. De Wet: Gij kunt goed begrijpen dat onze uitgaven als een druppel aan den emmer waren vergeleken met uwe uitgaven. En indien ik mij niet vergis had de O.V.S. drie kwart millioen pond toen wij den oorlog begonnen; en dat de uitgaven met kwitanties begon nadat dat bedrag uitgeput was. Zoo moeten Uwe Excellenties erkennen dat wij door kwitanties in dezelfde verplichting tegenover crediteuren staan, als men zou gestaan hebben in eenig ander geval. Com. Gen. Botha: Gij hebt reeds vele van onze noten in uw bezit. Op één plaats bijv. werden 50,000 verstoken en door U gevonden. Gen. Smuts: Ik heb reeds privaat het argument met Lord | |
[pagina 458]
| |
Milner gebruikt, dat wat wij nu om strijden reeds in beginsel door Lord Kitchener is toegestaan. In het Middelburg-voorstel van Lord Kitchener werd de uitbetaling der gouvernements noten geweigerd, maar bepaald dat kwitanties ten bedrage van £ 1,000,000 uitbetaald zouden worden, en indien dit nu teruggetrokken werd, zou dit zeker eene afwijking zijn van het Middelburg-voorstel. De betaling van noten is iets wettigs en staat op een anderen voet; en ik kan niet verstaan hoe in het Middelburg-voorstel dit kon geweigerd worden en dus is het toestaan daarvan nu billijk. Maar wat kwitanties aangaat, de betaling daarvan werd gedeeltelijk toegestaan, en nu wordt dit teruggetrokken. Ik denk dat wanneer wij tot zulk een stadium in de onderhandelingen gekomen zijn als nu, dan moet een punt zooals dit, waarop reeds zoo goed als toegestemd werd, bij de vorige onderhandelingen, niet meer een struikelblok tot eene finale overeenkomst zijn. Ik geloof dat het bedrag klein is. Ik was één jaar met Gen. de la Rey in bevel van de helft der Z.A.R. Boek werd gehouden van alle kwitanties en waar de boeken niet nog in ons bezit zijn, zijn zij in uw bezit. De uitgifte van deze kwitanties geschiedde in behoorlijke orde en regeling, en boekhouden ervan vond plaats. Zoover ik kon nagaan was het bedrag van kwitanties werkelijk klein. En hoewel Lord Milner terugdeinst van een verschrikkelijk bedrag, dat te voorschijn mag komen als ons voorstel aangenomen is, toch denk ik persoonlijk dat de vrees ijdel is, en dat het bedrag veel minder zal blijken te zijn dat gij waarschijnlijk denkt. Lord M. Ik denk niet dat het zooveel een kwestie van bedrag is. Deze betaling van noten en requisitiebrieven is in mijn gevoelen zeer afkeurenswaardig. Ik geloof dat ik in dat opzicht gevoel wat de groote meerderheid van het Britsche volk gevoelt, dat het liever een groot bedrag zou willen uitgeven, na den oorlog om de conditie van het volk te verbeteren dat tegen hen gevochten heeft, dan om een kleiner som te betalen voor onkosten gemaakt in het bevechten van hen. Of dit nu recht of verkeerd is, het is een sterk gevoel waarmee gij rekening moet houden. Wij wenschen niet de rekeningen van beide partijen te betalen, en de desbetreffende clausule in het Middelburg-voorstel was altijd m.i. een van de slechte daarin. Indien iets van dien aard moet gedaan worden, dan denk ik dat de uitbetaling van de noten minder slecht is dan de uitbetaling van de re- | |
[pagina 459]
| |
quisitiebrieven. Ik plaatste het punt omtrent het betalen van noten in dit concept voorstel, omdat ik dacht dat indien er gekozen moest worden, tusschen de uitbetaling van de eene of andere, gij het beter zoudt beschouwen dat de noten betaald werden. Indien het beter gedacht wordt naar het Middelburg-voorstel terug te gaan op dit punt, dan hoezeer ik ook er tegen objecteer, zou ik toestemmen indien Lord Kitchener toestemt. Gen. Smuts: Ik vrees dat wij niet daarin kunnen toestemmen, omdat wij de noten boven alle betwisting achten. Rechter Hertzog: Ik denk niet dat Uwe Excellentie de zaak billijk voorstelt, wanneer gij bijv. zegt, dat gij niet de rekeningen van beide partijen wilt betalen. Daar is één ding in betrekking tot den O.V.S. waarop wij vooral moeten letten. Wij hebben geene leeningen aangegaan, en wij hebben geene gouvernementsnoten uitgegeven. De noten waren Z.A.R. noten, waarvan ook naar den O.V.S. werden gezonden. Onze (O.V.S.) wet ging uit van het beginsel, dat in geval van oorlog alle kosten bestreken konden worden door commandeerbrieven. Hierop werd in den O.V.S. gehandeld, en kwitanties in den gewonen vorm van kwitanties of in den vorm van requisitiebrieven werden gegeven. Wanneer wij dit in aanmerking nemen, en tegelijkertijd dat wij gehandeld hebben tot op het einde en hier nog handelen als een partij die wettiglijk een oorlogvoerende partij is, dan komen wij en zeggen alleen: wij geven van onze zijde alles wat wij bezitten, en vragen alleen van de andere partij omdat te erkennen wat, indien wij eene leening hadden gesloten, toch op de Britsche Regeering, die alles van ons overneemt, gevallen zou hebben, in den vorm van eene publieke leening. Zoodat Lord Milner goed zal verstaan, dat van onze zijde beschouwd het voor ons evenzeer van gewicht is, om die kwitanties uitbetaald te krijgen, als het zal zijn voor de Z.A.R. om eene leening, vóór den oorlog gesloten overgenomen te krijgen door Z.M. Regeering. Maar ik kan zelfs verder gaan, en Lord Milner de verzekering geven, dat indien er bij ons ook eene leening was gesloten vóór den oorlog, dan konden wij nooit zoo economisch gehandeld hebben, als het geschied is bij wijze van kwitanties. Dat was ook werkelijk de reden, waarom de O.V.S. nooit eene leening vooraf wilde aangaan, want nu hebben wij alleen wat absoluut noodig was voor den dag en de omstandigheden aangekocht. Zoodat werkelijk | |
[pagina 460]
| |
Lord Milner zal moeten erkennen dat wij in dezelfde positie staan tegenover diegenen die nu kwitanties bezitten, als wij zouden gestaan hebben tegenover eenig anderen crediteur, dien wij vóór den oorlog mochten gehad hebben. Ik heb reeds informeel Lord Milner daarop gewezen en kan mij nu alleen vereenigen met wat door den Com. Gen. gezegd is, dat deze moeilijkheid haast onoverkomelijk is. Lord M.: Wij kunnen dit naar onze Regeering verwijzen; doch uw voorstel is heelemaal in strijd met het Middelburg voorstel, want daarin wordt absoluut geweigerd alle staatsschulden over te nemen. Lord K.: Ik wensch dat wij het bedrag konden weten. Gen. de la Rey: Bij mij is de uitgave aan noten tusschen £ 20,000 en £ 40,000; maar wat de uitgave in kwitanties is, kan ik niet zeggen. Lord M.: Daar is eigenlijk een mogelijk compromis namelijk die noten en kwitanties te laten aanbieden en weer in te voeren de limiet van £ 1,000,000. Lord K.: Zou dit uwe moeilijkheid tegemoet komen? Com. Gen. Botha: Neen. Lord K.: Zal £ 2,000,000 of £ 3,000,000 U te gemoet komen? Wij willen een limiet hebben en weten wat te doen. Hoofdcom. De Wet: Het is onmogelijk het bedrag te bepalen. Lord K.: Indien gij een limiet kunt stellen zou dit de zaak ophelderen. Hoofdcom. De Wet: Daarmede ben ik geheel eens. Ik gevoel uw standpunt maar het is een absolute onmogelijkheid het bedrag op te noemen. Laat ons een oogenblik ons verwijderen om over dit punt te raadplegen.
De vergadering verdaagt en heropent 2.30 n.m. Hoofdcom. De Wet: Wij zijn overeengekomen om een bedrag van £ 3,000,000 vast te stellen voor de gouvernementsnoten en kwitanties, die pro rata kan verminderd worden indien dit bedrag niet toereikend is. Wij hebben een artikel opgetrokken om voorteleggen. Gen. Smuts leest concept voor dat in de laatste alinea van art. 11 van concept overeenkomst opgenomen is. | |
[pagina 461]
| |
In antwoord op eene vraag van Lord Kitchener zeide Hoofdcom. De Wet: De krijgsgevangenen op de verschillende eilanden die zulke noten houden, behooren ook de gelegenheid te hebben ze aan te bieden. Lord M.: Wat is uw volgend punt? Wij verstaan nu wat uwe beschouwing is over die zaak. Com. Gen. Botha: Moet ik verstaan dat wij van dit punt afstappen? Lord M.: Dat document bevat uwe zienswijze die wij nu weten. Com. Gen. Botha: Wij moeten weten wat wij aan onze afgevaardigden moeten zeggen. Lord K.: Is dit het eenige punt, of zullen er nog punten geopperd worden? Com. Gen. Botha: Er is nog een punt, betrekkelijk de bescherming van schuldenaren. Deze is voor ons eene ernstige, eene levenskwestie. Lord M.: Wij moeten goede verstandhouding hebben. Laat alles in één document komen. Gen. Smuts: De meeste schulden vóór den oorlog aangegaan zullen na den oorlog betaalbaar zijn. En kunnen de schuldenaren niet betalen, zijn wij bevreesd dat dit de ruïnatie zal zijn van een groot deel der bevolking. En wij zouden gaarne zien dat stappen genomen worden dit te voorkomen. Zoo Lord Milner van plan is zoodanige stappen te nemen, zouden wij gaarne vernemen willen wat die zijn. Lord M.: Ik denk dat het beter zou zijn indien gij een voorstel op dit punt maakt. Gen. Smuts: Ons voorstel in het algemeen zou zijn; dat alle renten, die betaalbaar zijn geworden gedurende den oorlog, gevoegd zullen worden bij het principale bedrag en dat het termijn voor de betaling van het principale bedrag voor 12 maanden na den oorlog uitgesteld zal worden. Lord K.: Is het noodig dit als een voorstel te hebben? Gen. Smuts: Indien de Regeering bereid is in die moeilijkheid tegemoet te komen, is het onnoodig een formeel artikel in de conceptovereenkomst te plaatsen. Lord M.: Zooals ik het beschouw maakt de Regeering zekere | |
[pagina 462]
| |
beloften in dit document, en ik meen dat alle beloften, waarnaar later gerefereerd zal worden, hierin opgenomen moeten worden. Eenige zaak op welke het verlangd wordt de Regeering te binden zal in dit document moeten zijn en niet daarbuiten. Ik wil niet zeggen dat ik eenige verdere artikelen hebben wil, maar ik wensch boven alles misverstand te voorkomen. Gen. Smuts: In dit geval zijn wij bereid zulk een artikel voor te stellen. Com. Gen. Botha: Wij opperen dit punt zoodat vroegtijdig maatregelen kunnen genomen worden indien wij tot eene verstandhouding komen. Als een groot deel van de bevolking onderdanen wordt van Z.M., is het in belang van iedereen, vooral van de Regeering, om toe te zien dat deze personen niet geruïneerd worden. Deze personen zijn geworpen op de Regeering die voor ze zorgen moet. Indien wij nu geene stappen nemen, dan kunnen speculateurs, die schulden opgekocht hebben, ze dadelijk nadat de vrede gesloten is opeischen; en zoodra de gerechtshoven open zijn, zullen zij dagvaarden, en daarvoor willen wij waken. Lord M.: Ik stem in met de Com. Gen. dat dit de wijze is waarop ik de zaak beschouw, en dat zoodra die personen onderdanen worden van Z. Majesteit, er voor hen gezorgd moet worden. Maar ik denk dat het noch noodzakelijk noch geraden is om neer te leggen in alle bijzonderheden van de wijze, waarop Z.M. Regeering voor die personen moet zorgen. Ik denk dat er misschien een idee is - mischien een natuurlijk idee - dat omdat wij de burgers bevochten hebben, daarom wanneer vrede gesloten is, er een gevoel van vijandigheid tegenover de burgers zal zijn. Het tegenovergestelde echter, is de waarheid. Onze wensch natuurlijk zou zijn van het oogenblik waarop vijandelijkheden ophouden, te trachten het vertrouwen te winnen, en naar de belangen van het volk om te zien. Maar indien wij ons vooraf moeten verbinden, met betrekking tot de wijze waarop wij met alle soorten ingewikkelde, wettelijke kwesties zullen handelen, zal dit zeker leiden tot later misverstand. Natuurlijk indien een zeker mate van vertrouwen niet in ons gesteld wordt, dat wij zullen trachten eene rechtvaardige regeering te zijn, en het evenwicht te houden tusschen de verschillende klassen van Z.M. onderdanen, dan is het eenige dat ik zeggen kan dit: Stel in geschrift alles dat gij mogelijk aan denken kunt, en laten wij dit | |
[pagina 463]
| |
aan Z.M. Regeering voorleggen, en zien wat zij daarvan denkt. Hoofdcom. de Wet: Ik vertrouw dat het niet zóó opgenomen wordt alsof wij hier zitten om de handen van Z.M. Regeering te binden. Daar zullen zich nog altijd genoeg andere punten voordoen, waardoor de Regeering het vertrouwen der bevolking zal kunnen winnen. Maar wat betreft den finantieelen toestand der Burgers, die geheel en al geruïneerd zijn, gevoelen wij ons verplicht om eenige regelen neer te leggen, die een wapen in onze hand zullen zijn wanneer wij naar de afgevaardigden teruggaan. Com. Gen. Botha: Ik versta Lord Milner niet heel goed. Ik verstond niet uit het telegram van Chamberlain dat wij nieuwe voorstellen moesten maken om uwe handen te binden. Ik verstond dat voorstellen moesten gemaakt worden met het doel en den wensch om vrede te verkrijgen. Lord K.: Ik denk niet dat het heel noodzakelijk is dit voorstel in het document op te nemen. Het betreft eene zeer ingewikkelde rechtskwestie, wat de rechten van schuldeischers en schuldenaren zullen zijn, en wat precies de wet in Transvaal over dit onderwerp is. Ik denk dat elkeen verzekerd kan gevoelen, dat de belangen der Boeren even goed verdedigd zullen worden door de Regeering, op elke mogelijke wijze, òf dit punt werkelijk neergelegd werd dan of het aan de Regeering overgelaten werd, met de aanbeveling van deze commissie om de zaak in ernstige overweging te nemen. Ik denk dat ik een beter manier heb om zulk eene ingewikkelde kwestie te behandelen. Laat deze zaak liever onder de aandacht der Regeering worden gebracht. Ik mag verkeerd zijn, maar zoover ik weet zal het een netelige kwestie voor wetgeleerden zijn, en het zal lang nemen die kwestie duidelijk te stellen. Het is ons aller wensch dat gij tot de Volksvergadering zult gaan, zoo toegerust dat gij tot een besluit zult kunnen komen; en ik zou daarom aan de hand geven, dat gij erin kunt berusten dat de zaak voor ons gebracht is geworden en op de notulen der vergadering geplaatst is. Dat is geloof ik, zoover als het noodig is voor U te gaan. De zaak kan dan in ernstige overweging genomen worden niet alleen hier maar ook in Engeland. En gij kunt volkomen verzekerd zijn, dat uwe belangen op alle mogelijke wijze behartigd zullen worden. Gen. de la Rey: Ik denk dat de zaak voldoende onder de aandacht van Uwe Excellenties gebracht is geworden, en dat het | |
[pagina 464]
| |
niet in het concept contract behoeft geplaatst te worden, want daardoor zou men misschien indruischen op rechtskwesties. Hoofdcom. de wet: Ik ga uit van dit standpunt: Er bestaan twee partijen, en de eene houdt heelemaal op te bestaan, en het is dus natuurlijk dat zij zulk eene levenskwestie niet onopgemerkt kan laten voorbijgaan. En daarom kan ik het niet billijken dat die zaak niet opgenomen zal worden in het conceptcontract. Het zal niet noodig zijn de militaire regeering die thans bestaat en nog na den oorlog zal blijven bestaan te binden. Lord K.: Maar deze kwestie zal behandeld moeten worden door de civiele regeering. Dit is eene zaak voor wetgeleerden, en zal aan hen voorgelegd moeten worden en veel overweging vereischen. Com. Gen. Botha: Indien vijandelijkheden nu gestaakt worden kan een burger gedagvaard worden voor schuld vóór den oorlog aangegaan. Ik doe dit verzoek, omdat onze wet bepaalde dat geen burger gedagvaard kon worden, dan na zestig dagen na vrede gesloten is. Lord K.: Gij kunt ten volle verzekerd zijn dat wanneer de oorlog voorbij is, elke burger het absolute recht zal hebben zijne positie op alle punten in overweging genomen te krijgen, en dat zijne belangen verdedigd zullen worden door de regeering, net zoo veel, geloof ik, onder het nieuwe, als onder het oude régime. Com. Gen. Botha: Ik versta dat heel goed; maar de mogelijkheid bestaat dat er syndicaten kunnen gevormd worden om alle schulden op te koopen en het volk kan geruïneerd worden voordat een enkel burger in de positie is iets te verdienen of zijne positie verzekerd te krijgen. Lord K.: Ik stem heelemaal in met den Commandant Generaal, en hij doet ook recht om deze kwestie te opperen. Maar ik geloof niet dat het conceptcontract de plaats is om de kwestie voor te brengen. Indien de vrede daar is, is het de plicht van elkeen de aandacht der Regeering te bepalen bij wat noodig is, om het volk te helpen. Maar om nu moeilijkheden voor te stellen en te trachten ze recht te krijgen, schijnt mij eene eindelooze zaak te zijn, iets waarvoor dit document niet bedoeld is. Hoofdcom. De Wet: Ik versta dat dit iets is wat door eene proclamatie geregeld moet worden, maar ik wil zooveel wa- | |
[pagina 465]
| |
pens als mogelijk in mijn hand nemen, wanneer ik terugga naar de afgevaardigden; en een van de eerste vragen die zij zullen stellen is: ‘Welke waarborg hebben wij dat wij niet geruïneerd zullen worden door onze crediteuren?’ En welke bezwaren zijn er om eene conceptproclamatie ons mede te geven die afgekondigd zal worden zoodra de vrede gesloten is? Lord K.: Maar dit zal iets aparts zijn van deze overeenkomst. Hoofdcom. De Wet: Ja. Lord M.: Wat is dan het nut ervan? Hoofdcom. De Wet: Het is voor ons zulk eene levenskwestie dat het ons niet kwalijk genomen kan worden, indien wij daarop aandringen, want wij moeten alles afgeven. Lord K.: Niemand natuurlijk neemt het u kwalijk. Lord M.: Maar ik moet aantoonen, zonder iemand iets kwalijk te nemen, dat het effect van wat zij voorstellen zou zijn dat een ander artikel in het conceptcontract zou moeten worden opgenomen ondernemende zulke proclamatie uit te vaardigen. Lord K.: Ik geloof dat indien de afgevaardigden de verzekering krijgen, dat de Regeering deze zaak in aanmerking zal nemen, in belang van hare onderdanen die zij moet beschermen, dat dit voor hen genoeg zal zijn. Er zal geen geschreven verbintenis zijn, maar alleen eene verbintenis dat de zaak overwogen zal worden. Het is niet geraden hierover bij de Regeering aan te dringen, nadat de zaak voor haar gebracht is geworden. De gevoelens der Burgers zullen ook op andere wijzen voor Lord Milner gebracht worden. Hoofdcom. De Wet: Er zullen vele andere kleine punten zijn, die wij konden opnemen welke echter niet gewenscht zijn, maar wij spreken hier van eene levenskwestie. Lord K.: Deze is een van de vragen welke, als zij onder de aandacht van de regeering gebracht wordt, niet terzijde gezet kan worden. En gij kunt den burgers zeggen dat hunne belangen zooveel mogelijk beschermd zullen worden. Ik denk dat dit voor hen genoeg behoort te zijn voor zulk een ingewikkelde zaak. Wat hier gesproken is wordt genotuleerd, en de notulen zullen overwogen worden, niet alleen hier, maar ook in Engeland. Zijt gij daarmee tevreden? Com. Gen. Botha: Wat mij persoonlijk aangaat, Ja. Hoofdcom. De Wet: Ik ook. | |
[pagina 466]
| |
Lord M. Ik hoop dat er verstaan wordt dat, wanneer de zaak hier gelaten wordt, er geene verplichting op mijne Regeering is de zaak op eene of andere wijze te behandelen. Lord K.: Maar er is een onderpand (pledge) dat de zaak behoorlijk overwogen zal worden. Lord M.: Ja, natuurlijk, indien wij eene verstandhouding in geschrift gaan stellen. Solemneel denk ik dat het noodzakelijk is dat wij verstaan zullen dat dit document alles bevat waarop daar iets is in den vorm van een ‘pledge’. Lord K.: Er is dus een ‘pledge’ dat dit punt hetwelk gij geopperd hebt in uw belang zal overwogen worden. Gen. Smuts: Nu blijft de vraag nog omtrent het uitbetalen der kwitanties. Lord K.: Dat zal verwezen worden naar de Britsche Regeering. Wat de som betreft, dit is een essentieel punt, doch ik meen dat het bedrag hoog is. Ik wil gaarne weten of het nu verstaan wordt dat wij overeengekomen zijn over al deze conceptvoorstellen met uw amendement? En dat er niet nog meer punten zijn? Want zij zullen naar Engeland getelegrafeerd moeten worden. Hoofdcom. De Wet: Wij hebben geene verdere punten. Lord Milner: Het voorgestelde telegram, dat ik verzenden wil, luidt: ‘De commissie is bereid het volgende document aan hare Burgervergadering voor te leggen, (indien het goedgekeurd wordt door Z.M. Regeering), en van die vergadering een “ja” of “neen” te vragen.’ Is dit goed? Hoofdcom. De Wet: Ja, natuurlijk, behalve dat ik niet zeggen kan dat dit document mijne goedkeuring wegdraagt; maar ik zal berusten in wat de afgevaardigden doen. Rechter Hertzog: Ik zou niet gaarne zien dat het verstaan werd, dat wij onzen invloed moeten gebruiken met de Volksafgevaardigden. Lord M.: Ik denk dat dit goed verstaan wordt. Ik versta niet dat dit de leden der commissie verbindt betrekkelijk de opinie die zij mogen uitspreken voor de burgers. Het verbindt hen alleen om het document voor het volk te leggen, indien de Britsche Regeering het goedkeurt. Ik stel voor dit telegram te verzenden: ‘De commissie is bereid het volgend document aan de Burgervergadering te Vereeniging voor te leggen, voor een “ja” of “neen” stem, indien Z.M. Regeering het goedkeurt.’ | |
[pagina 467]
| |
Ik wil verder zeggen dat wij ver afgeweken zijn van de Middelburg-voorstellen, en ik geloof dat dit goed door elkeen verstaan wordt, dat de Middelburg-voorstellen absoluut dood zijn, en indien op dit document overeengekomen wordt en het onderteekend wordt, er dan geene poging kan zijn, om dit document of de termen daarvan uitteleggen door iets in de Middelburg-voorstellen. | |
Verdaging.
| |
[pagina 468]
| |
nederleggen, met overhandiging van alle kanonnen, geweren en oorlogsmateriëel in hun bezit of onder hun beheer, en zullen zich weerhouden van eenig verderen tegenstand tegen het gezag van Zijne Majesteit, Koning Eduard VII, dien zij erkennen als hun wettigen souverein. De wijze en bijzonderheden van deze overgave zullen geregeld worden tusschen Lord Kitchener, Commandant Generaal Botha, Assistent Commandant Generaal J.H. De la Rey en Hoofdcommandant De Wet. 2. Burgers in het veld, buiten de grenzen van den Transvaal en de Oranje Rivier Kolonie, en alle krijgsgevangenen, thans buiten Zuid-Afrika, die burgers zijn, zullen, bij het verklaren van hunne aanneming van de status van onderdanen van Z.M. Koning Eduard VII, trapsgewijze naar hunne woningen teruggebracht worden, zoodra vervoer verschaft en de middelen van hun bestaan verzekerd kunnen worden. 3. Den Burgers, die zich aldus overgeven, of die aldus terugkeeren, zal niet ontnomen worden hunne persoonlijke vrijheid of hun eigendom. 4. Geene rechtelijke stappen, civiel of crimineel, zullen genomen worden tegen eenigen burger, die zich aldus overgeeft, of die aldus terugkeert, voor eenige daden in verband met het voeren van den oorlog. Het genot van deze clausule zal zich niet strekken tot zekere daden tegenstrijdig met oorlogsgebruiken, welke door den opperbevelhebber aan de Boerengeneraals medegedeeld zijn geworden, en welke door een krijgsgericht verhoord zullen worden, dadelijk na het ophouden van vijandelijkheden. 5. De Hollandsche taal zal onderwezen worden in publieke scholen in de Transvaal en de Oranje Rivier Kolonie, waar de ouders der kinderen zulks verlangen, en zal toegelaten worden in de Gerechtshoven, wanneer het noodig is voor de betere en meer doeltreffende administratie van Justitie. 6. Het bezit van ‘Rifles’ zal, bij het uitnemen van eene lioentie, overeenkomstig wet, toegelaten worden in de Transvaal en de Oranje Rivier Kolonie, aan personen die ze voor hunne bescherming noodig hebben. 7. Militaire administratie in den Transvaal en de Oranje Rivier Kolonie zal op den vroegst mogelijken datum opgevolgd worden | |
[pagina 469]
| |
door civiele regeering, en zoodra omstandigheden het toelaten, zullen vertegenwoordigende instellingen, uitloopende op zelfregeering ingevoerd worden. 8. De kwestie van het schenken van het stemrecht aan naturellen zal niet beslist worden, dan na de invoering van zelfregeering. 9. Geen speciale belasting zal gelegd worden op vast eigendom in den Transvaal en de Oranje Rivier Kolonie, om de kosten van den oorlog te bestrijken. 10. Zoodra de toestanden het toelaten, zal eene commissie, waarop de plaatselijke inwoners vertegenwoordigd zijn, in elk district van de Transvaal en de Oranje Rivier Kolonie worden aangesteld, onder het voorzitterschap van een magistraat of anderen ambtenaar, met het doel om benulpzaam te zijn in het terugbrengen van het volk naar hunne woningen, en in het verschaffen aan diegenen, die wegens oorlogsverliezen, niet in staat zijn voor zichzelven te voorzien van voedsel, herberg en de noodige hoeveelheid zaad, vee, gereedschappen enz., onmisbaar voor het weder aanvaarden van hun gewoon beroep. Zijne Majesteits Regeering zal een bedrag van drie millioen pond sterling ter beschikking van deze commissie stellen, voor de bovengenoemde doeleinden; en zal toelaten dat alle noten, uitgegeven krachtens wet No. 1 van 1900 van de Regeering der Zuid-Afrikaansche Republiek, en alle kwitanties, gegeven door de officieren in het veld van de gewezene Republieken, of op hunne orders, aangeboden zullen worden aan een Rechtelijke Commissie, die door de Regeering aangesteld zal worden, en indien zoodanige noten en kwitanties door deze commissie bevonden worden, behoorlijk te zijn uitgegeven geweest, voor waardevolle consideratie, zullen zij door de eerstgenoemde commissies aangenomen worden als bewijs van oorlogsverliezen, geleden door de personen aan wie zij oorspronkelijk gegeven werden. Behalve bovengenoemde vrije gift van drie millioen pond zal Zijne Majesteits Regeering bereid zijn, voorschotten, bij wijze van leeningen voor dezelfde doeleinden te verstrekken, rente vrij voor twee jaren, en daarna terugbetaalbaar over een tijdperk van jaren met drie percent rente. Geen uitlander of rebel zal gerechtigd zijn tot het genot van deze clausule.’
Lord Milner: Terwijl wij deze communicatie aan de com- | |
[pagina 470]
| |
missie doen, zijn wij geïnstrueerd bij te voegen dat indien deze gelegenheid van eenen eervollen vrede te sluiten, niet te baat genomen wordt, binnen een tijd door ons te worden vastgesteld, zal het congres beschouwd worden ten einde te zijn, en zal Zijner Majesteits Regeering, door de tegenwoordige termen niet op eenige wijze gebonden zijn. Ik heb, opdat er geen misverstand moge zijn aangaande deze termen, het document en Lord Kitchener's telegram overgeschreven met de bijvoegingen en veranderingen door Z.M. Regeering vastgesteld, met dit memorandum van wat ik nu gezegd heb. Eene bespreking volgde over den tijd, dien men noodig zou hebben om de zaak te Vereeniging te bespreken en men kwam overeen dat Com. Gen. Botha eene tijdsbepaling zou voorstellen vóór de commissie Pretoria nog dien dag verliet. (De tijd werd later vastgesteld op uiterst Zaterdagavond, 31 Mei.) Gen. Botha vroeg of er eenige objectie er tegen zou zijn, indien de afgevaardigden een of ander artikel van het voorstel door de Britsche Regeering nu voorgelegl schrapte? Lord Milner: Er kan geene verandering zijn. Er moet slechts ‘ja’ of ‘neen’ op geantwoord worden Gen. Botha meende toch dat men het recht had een of ander artikel te schrappen, want de burgers in het veld hadden het recht zich onvoorwaardelijk over te geven. Lord Milner zeide dat de burgers dit natuurlijk doen konden. Maar het document van de Britsche Regeering kon niet veranderd worden. Privaat was af en toe reeds veel gesproken in belang van de kolonisten, die aan den kant der Republieken gevochten hadden en nu volgde een informeel gesprek. Lord Milner deelde mede wat het Britsche Gouvernement voornemens was te doen met die kolonisten. Het een en ander bleek uit het volgende document dat hij voorlas:
‘Zijne Majesteits Regeering moet het formeel te boekstellen, dat de behandeling van kolonisten van Natal en de Kaapkolonie, die in opstand geweest zijn, en die zich nu overgeven, zal, bij hun terugkeer naar hunne kolonies, door de koloniale regeeringen, bepaald worden, in overeenstemming met de wetten van die kolonies; en dat alle Britsche onderdanen, die zich bij den vijand aangesloten | |
[pagina 471]
| |
hebben, onderhevig zullen zijn om terecht te staan onder de wet van dat deel van het Britsche Rijk waaraan zij behooren. Zijne Majesteits Regeering is bericht door de Regeering van de Kaapkolonie, dat hare zienswijze met betrekking tot de termen, die aangeboden behooren te worden aan Britsche onderdanen van de Kaapkolonie, die nu nog in het veld zijn, of die zich overgegeven hebben, of gevangen genomen zijn sedert den 12den April 1901 als volgt is: Met betrekking tot de manschappen, dat zij allen, bij hun overgave, nadat zij hunne wapenen neergelegd hebben, een document zullen teekenen voor een resident magistraat van het district waarin de overgave plaats vindt, in hetwelk zij zich schuldig erkennen aan hoogverraad, en dat hun straf, mits zij zich niet schuldig gemaakt hebben aan moord, of andere daden tegenstrijdig met de gewoonten van beschaafd oorlogvoeren, zal zijn: dat zij levenslang niet gerechtigd zullen zijn om geregistreerd te worden als stemgerechtigden of op een parlementaire- districtsraad- of municipale electie te stemmen. Met betrekking tot vrederechters en veldcornetten van de Kaapkolonie, en alle andere personen, die een ambtelijke betrekking bekleeden onder de Regeering der Kaapkolonie, of die den rang van commandant van rebellen- of Burgermachten hebben, zij zullen wegens hoogverraad terecht staan voor het gewone hof van het land, of voor zoodanig speciaal hof als later wettelijk in het leven zal worden geroepen. De straffen voor hunne misdaad te worden gelaten aan de discretie van het hof, met dit voorbehoud, dat in geen geval de doodstraf toegepast zal worden. De regeering van Natal is van meening dat rebellen behandeld moeten worden volgens de wet der Kolonie.’
Men ging toen uit een. De secretarissen bijgestaan door advocaten. N. de Wet en J. Ferreira begaven zich tot den arbeid om kopiën te maken van het voorstel der Britsche Regeering ten dienste van de Volksvertegenwoordigers te Vereeniging. Dit werk hield hen tot den avond bezig. Te 9 ure verliet de commissie Pretoria, om naar Vereeniging terug te keeren. | |
[pagina 472]
| |
Het Middelburg voorstel. 7 Maart 1901.
| |
[pagina 473]
| |
den, om de wetten van het land te handhaven, en dit hof zal onafhankelijk zijn van het uitvoerend gezag. Kerkelijke eigendommen, publieke- en weesfondsen zullen gerespecteerd worden. Zoowel de Engelsche als Hollandsche talen zullen gebruikt en onderwezen worden in publieke scholen, wanneer de ouders der kinderen zulks verlangen; en zullen toegelaten worden in de gerechtshoven. Wat betreft de schulden van de gewezene Republikeinsche regeeringen kan Z.M. Regeering geen verantwoordelijkheid op zich nemen. Zij is echter bereid als een daad van gratie om eene som niet te bovengaande £ 1,000,000 terzijde te zetten om aan de inwoners van de Transvaal en de Oranje Rivier Kolonie terugbetaling te doen voor goederen van hen gecommandeerd, of na de annexatie door commandanten in het veld, die in positie waren zulk commandeeren met geweld uit te voeren. Maar zulke vorderingen moeten bewezen worden tot satisfactie van een rechter of rechtelijke commissie door de Regeering aangesteld, om ze te onderzoeken, en te betalen, en indien in het geheel een millioen pond sterling te bovengaande, zullen zij onderworpen zijn aan eene vermindering pro rata. Ik wensch ook UEd. Gestr. te berichten, dat de nieuwe regeering dadelijk in overweging zal nemen de mogelijkheid van door eene leening te hulp te komen de bewoners van plaatsen, die den eed van getrouwheid willen afleggen, om eenige schade te herstellen ondergaan door het vernielen van gebouwen of verlies van vee gedurende den oorlog, en dat geen speciale oorlogsbelasting gelegd zal worden op plaatsen om de oorlogskosten te bestrijken. Wanneer burgers de bescherming van vuurwapens noodig hebben, zullen die hun toegelaten worden door licentie en bij behoorlijke registratie, mits zij den eed van getrouwheid afleggen. Licenties zullen ook uitgereikt worden voor ‘sporting rifles,’ geweren enz., doch militaire vuurwapens zullen alleen toegelaten worden voor de doeleinden van zelfbescherming. Wat betreft het verstrekken van stemrecht aan kaffers in Transvaal en de Oranje Rivier Kolonie is het niet de bedoeling van Z.M. Regeering zulk stemrecht te geven, alvorens vertegenwoordigend bestuur geschonken is aan deze kolonies, en indien gegeven zal dit | |
[pagina 474]
| |
zoodanig beperkt zijn om de rechtmatige overheersching van het blanke ras te verzekeren. De wettelijke positie van gekleurde personen zal echter gelijksoortig zijn met die welke zij in de Kaapkolonie hebben. Ten slotte moet ik UEd. Gestr. berichten, dat indien de termen nu aangeboden niet, na een redelijken tijd tot overweging, aangenomen worden, zij beschouwd moeten worden als gecancelleerd. |
|