| |
| |
| |
Hoofdstuk XXXVI.
Vredesonderhandelingen.
Met Generaal De la Rey (die als lid der Transvaalsche Regeering tegenwoordig moest zijn) ging de President naar Klerksdorp en kwam daar op den 9den April aan. De Transvaalsche Regeering was reeds daar.
De twee Regeeringen ontmoetten elkander reeds in den namiddag van denzelfden dag. Van den kant van de Zuid-Afrikaansche Republiek verschenen:
De waarnemende Staatspresident S.W. Burger, Com. Gen. Louis Botha, Staatssecretaris F.W. Reitz, Gen. De la Rey, oud-Gen. L.J. Meyer en de Heer J.C. Krogh. Hoewel niet lid van de Regeering was ook de Staatsprocureur L. Jacobsz tegenwoordig.
Van den kant van den Oranje Vrijstaat verschenen:
De Staatspresident M.T. Steyn, Hoofdcom. C.R. De Wet, Asst. Hoofdcom Rechter J.B.M. Hertzog, Staatssecretaris W.J.C. Brebner en Gen. C.H. Olivier.
Er werd besloten geene notulen te houden, maar ik kan dit een en ander mededeelen.
De vergadering werd door gebed geopend. En toen sprak de waarn. President der Zuid-Afrikaansche Republiek de Vergadering toe, zeggende, dat het toezenden door Lord Kitchner van een kopie van de correspondentie tusschen de Nederlandsche en de Engelsche Regeeringen door hem en zijne regeering beschouwd werd als eene uitnoodiging aan den kant van Engeland aan de twee Staten, om de zaak te bespreken of er niet vrede kon gemaakt worden. Voor men
| |
| |
echter een voorstel doen kon zou het noodig zijn dat men hooren zou wat de toestand van zaken was.
Daarop gaf eerst Com. Gen. Louis Botha, toen ik, en toen Gen. De la Rey een verslag van hoe het gesteld was.
President Burger vroeg nu wat men doen zou? Of men een onderhoud met Lord Kitchener vragen zou, en als Lord Kitchener dit verleende, wat wij eischen en wat wij gereed zouden zijn om optegeven? Hij vroeg aan President Steyn wat hij dacht van het voorstel dat de Transvaal aan de Vrijstaatsche regeering in October van het vorige jaar gedaan had.
President Steyn antwoordde dat hij van hetzelfde gevoelen was als in Juni 1901. Toen waren de twee Regeeringen plechtig overeengekomen om te staan bij de onafhankelijkheid. Als de Engelschen niet toestemden in die onafhankelijkheid dan moest de oorlog aanhouden. Hij zeide dat hij liever onvoorwaardelijk onder de Engelschen zou gaan, dan met hen termen te maken.
Er werd nog gesproken tot den avond ook door Staatssecretaris Reitz en weer door President Burger.
Op den volgenden dag spraken de heeren L.J. Meyer en J.G. Krogh, ik, Staatssecretaris Reitz en Rechter Hertzog. Rechter Hertzog diende toen een voorstel in, dat gesecondeerd werd door Gen. C.H. Olivier. Dit voorstel nadat het aan een commissie bestaande uit de twee presidenten, den heer Reitz en Rechter Hertzog voor revisie onderworpen werd, werd op den volgenden dag aangenomen. Het luidde als volgt:
‘De Regeering der Zuid-Afrikaansche Republiek en die van den Oranje Vrijstaat bijeengekomen zijnde, naar aanleiding van 't toezenden door Zijne Excelletie, Lord Kitchener, van de correspondentie in Europa gewisseld tusschen de Regeeringen van Zijne Majesteit, den Koning van Engeland en de Regeering van Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden, betreffende de wenschelijkheid aan de Regeeringen dezer Republieken de gelegenheid te verschaffen in communicatie te komen met hare gevolmachtigden in Europa, die nog steeds het vertrouwen der beide Regeeringen wegdragen;
Lettende op den geest van toenadering, welke daaruit blijkt te bestaan aan de zijde van de Regeering Zijner Britsche Majesteit; alsmede op het verlangen daarin geuit door Lord Lans-
| |
| |
downe, namens Zijne Regeering, om een einde te doen komen aan dezen strijd; en
Zijn van oordeel dat het thans een geschikte oogenblik is, om nogmaals hunne bereidwilligheid te toonen al het mogelijke bij te dragen een einde te doen komen aan dezen oorlog; en
Besluiten derhalve aan Zijne Excellentie, Lord Kitchener, als vertegenwoordigende de Regeering van Zijne Britsche Majesteit, zekere voorstellen te doen, welke dienen kunnen als grondslag voor verdere onderhandelingen tot het tot stand brengen van den gewenschten vrede.
Voorts is het de beschouwing van deze beide Regeeringen, dat, ten einde het bereiken van 't gewenschte doel te bespoedigen, en zooveel mogelijk misverstand te voorkomen, Zijne Excellentie, Lord Kitchener worde verzocht deze Regeeringen persoonlijk te ontmoeten op een tijd en plaats door hem te worden bepaald ten einde direct aan hem van te zeggen vredesvoorstellen, welke wij bereid zijn te doen, om alzoo doende, door directe woordenwisseling en onderhoud met hem alle kwesties welke zich mõgen voordoen dadelijk op te lossen, en alzoo te verzekeren dat deze bijeenkomst de gewenschte vruchten dragen zullen.’
Men schreef nu een brief aan Lord Kitchener, waarin dit voorstel gelegd werd. De brief werd door de beide Presidenten onderteekend en naar Pretoria gezonden.
In den namiddag kwamen de twee Regeeringen weder bijeen, om te overwegen welke voorstellen men aan de Britsche Regeering zou doen. Na veel te hebben beraadslaagd, besloot men op voorstel van Gen. De la Rey, gesecondeerd door Staatsprocureur L. Jacobsz, dat de zaak in de handen van een commissie, bestaande uit de beide Presidenten, Staatssecretaris Reitz en Rechter Hertzog toevertrouwd zou worden, en op den volgenden morgen leverde deze commissie dit rapport, dat ook door de vergadering aangenomen werd, in:
‘De commissie in overweging genomen hebbende den wensch der vergadering om in verband met den brief van gisteren door de beide presidenten aan Zijne Excellentie, Lord Kitchener, voorstellen op te trekken voor eventueele overlegging aan Lord Kitchener, geeft aan de hand de volgende punten:
| |
| |
I. Het sluiten van een eeuwigdurend verbond van vriendschap en vrede, waaronder begrepen worden:
a. | Schikkingen omtrent tolunie, |
b. | Post-, telegraaf- en spoorwegunie. |
c. | Vaststellen van stemrecht. |
II. Slechting aller staatsforten.
III. Arbitrage, door arbiters in toekomstige geschillen tusschen de contracteerende partijen, door elke partij voor een gelijk getal uit hunne onderdanen te worden benoemd, met een eindbesluiter door genoemde arbiters te worden gekozen.
IV. Gelijke rechten bij 't onderwijs voor beide Engelsche en Hollandsche talen.
V. Wederzijdsche amnestie.’
Nog in den morgenzitting werd een brief met dit voorstel aan Lord Kitchener gezonden.
Daarna spraken Rechter Hertzog, en Com. Gen. Louis Botha de vergadering toe.
Toen de laatste een toespraak van grooten ernst voleindigd had, kwam Gen. Wilson, die te Klerksdorp in bevel was, in de vergadering en zeide, dat Lord Kitchener een onderhoud verleenen zou, en dat men in den avond naar Pretoria vertrekken kon.
Op den avond van den 11den April gingen wij naar Pretoria, alwaar wij den volgenden morgen Lord Kitchener ontmoetten, en het voorstel indienden.
Lord Kitchener wilde van de beide Regeeringen een ander voorstel hebben maar daar zij onmogelijk eenig voorstel doen konden, die de onafhankelijkheid aanraken zou, zeiden de Presidenten beslist dat zij dit niet doen konden, en verzochten hem het voorstel, dat zij reeds aan hem voorgelegd hadden aan de Engelsche Regeering op te zenden. Lord Kitchener stemde uiteindelijk hierin toe, en dit telegram werd naar Engeland gezonden:
| |
Van Lord Kitchener. Aan Secretaris van Staat.
Pretoria, April 12, 1902. De Boerenvertegenwoordigers wenschen voor Zijner Majesteits Gouvernement te leggen, dat zij een ernstige begeerte naar vrede hebben, en dat zij, derhalve, besloten hebben
| |
| |
het Britsche Gouvernement te vragen de vijandelijkheden ten einde te brengen, en met hen een vredesverdrag aan te gaan. Zij zijn bereid met een overeenkomst toe te stemmen, waardoor naar hunne meening alle toekomstige oorlogen tusschen hen en het Britsche Gouvernement in Zuid-Afrika zullen verhinderd worden. Zij zijn van gevoelen dat dit doel bereikt zou worden, als voorziening gemaakt werd in betrekking tot de volgende punten:
1. | Stemrecht. |
2. | Gelijke rechten voor de Hollandsche en Engelsche talen in zaken betreffende 't onderwijs. |
3. | Tolunie. |
4. | Vernietiging van alle forten in den Transvaal en Vrijstaat. |
5. | Arbitrage in geval van toekomstige verschillen, en alleen de onderdanen der partijen arbiters te zijn. |
6. | Wederzijdsche amnestie. |
Maar indien deze termen niet bevredigend zijn, wenschen zij te weten welke termen het Britsche Gouvernement hun geven zal, ten einde het doel dat zij allen begeeren, te bereiken.
Op Maandag den 15den April zond Lord Kitchener aan de beide Regeeringen een kopie van dit telegram dat hij van den Secretaris van Staat ontvangen had:
| |
Van Secretaris van Staat. Aan Lord Kitchener.
Londen, April 13, 1902. Zijner Majesteits Gouvernement deelt van harte de ernstige begeerte der Boerenvertegenwoordigers en vertrouwt, dat de tegenwoordige onderhandelingen daarheen leiden zullen. Maar het heeft reeds op de duidelijkste wijze verklaart en moet herhalen, dat het geen voorstellen overwegen kan, die tot grondslag hebben het bestendigen van de onafhankelijkheid der vroegere Republieken, die formeel aan de Britsche Kroon geannexeerd zijn. Het zou goed zijn als gij en Milner de Boerenvertegenwoordigers ontmoeten en dit aan hun duidelijk maken zoudt. Gij moet hen aanmoedigen nieuwe voorstellen te doen, dewelke wij gaarne zullen ontvangen.’
In dit telegram zooals men zal opgemerkt hebben werd den naam van Lord Milner genoemd. Tot nogtoe hadden wij met Lord Kit- | |
| |
chener alleen te doen; maar toen wij weder beraadslaagden was eerstgenoemde ook tegenwoordig.
Beide vertegenwoordigers van het Britsche Regeering drongen er nu op aan dat wij met hen onderhandelen zouden alsof wij het toegegeven hadden dat de onafhankelijkheid uitgesloten was. Dit konden wij niet doen. Wij hadden herhaalde malen aan Lord Kitchener gezegd dat het constitutioneel buiten de bevoegdheid van de Regeeringen lag termen te bespreken die gebaseerd waren op het prijsgeven van de onafhankelijkheid. Dat kon het volk alleen. Wilde echter de Britsche Regeering een voorstel doen, dat ten grondslag had de vernietiging van de onafhankelijkheid, dan zouden wij zoodanig voorstel aan het volk voorleggen.
Daarop werd dit telegram opgesteld en verzonden:
| |
Van Lord Kitchener. Aan Secretaris van Staat.
Pretoria, April 14, 1902. - Een moeieijkheid is ontstaan in het voortzetten der onderhandelingen. De Vertegenwoordigers verklaren dat zij constituioneel onbevoegd zijn termen te bespreken, gebaseerd op de overgave der onafhankelijkheid, aangezien de burgers alleen tot zulk een basis kunnen toestemmen. Als zij, derhalve, termen voorstellen, zou het hen in een valsche positie tegenover hun volk plaatsen. Indien, echter, Zijner Majesteits Gouvernement, termen stellen kon, die, na het prijsgeven der onafhankelijkheid, het bereid zou zijn te schenken, zouden de vertegenwoordigers, na de noodige ophelderingen gevraagd te hebben, zonder uitdrukking te geven aan goed- of afkeuring, zulke voorwaarden voor het volk leggen.’
Wij moesten tot den 16den April op een antwoord wachten. Toen kwam dit telegram:
| |
Van Secretaris van Staat. Aan Lord Kitchener.
Londen, April 16. - Wij hebben met groote verwondering de boodschap van de Boerenleiders in uw telegram vervat ontvangen. Tot de ontmoeting werd overeengekomen op hun verzoek, en zij moesten zich bewust zijn geweest van onze herhaalde verklaringen, dat wij geen voorstellen gebaseerd op de hernieuwde onafhankelijkheid der beide Zuid-Afrikaansche Staten konden overwegen. Wij waren dus gerechtigd om aan te nemen dat de Boerenvertegenwoordigers het idee der onafhankelijkheid hadden laten varen, en dat
| |
| |
zij termen van overgave voor de machten nog in het veld voorsteden zouden. Zij verklaren nu dat zij constitutioneel niet bij machte zijn termen te bespreken, die een herstelling der onafhankelijkheid niet insluiten; maar zij vragen ons welke condities geschonken zouden worden, indien, na de kwestie aan hunne volgelingen te hebben voorgelegd, zij den eisch der onafhankelijkheid zouden laten varen.
Dit schijnt ons niet een bevredigende wijze van handelen te zijn om ten spoedigste te verzekeren een staking der vijandelijkheden, die het verlies van zooveel leven en geld met zich hebben medegesleept. Wij zijn, echter, zooals van het begin verlangend het verder storten van bloed voor te komen, en de herstelling van vrede en voorspoed aan de landen, geteisterd door den oorlog, te verhaasten en gij en Lord Milner wordt gemachtigd de Boerenleiders te verwijzen naar het aanbod, door u aan Generaal Botha meer dan twaalf maanden geleden gedaan, en hen te zeggen, dat, ofschoon latere grootere vermindering in de sterkte der machten, die ons tegenstaan, en de verdere opofferingen op ons geworpen door de weigering van dat aanbod, ons rechtvaardigen zouden om zwaarder termen voortestellen, wij toch bereid zijn, in de hoop van een blijvenden vrede en verzoening, aan te nemen een algemeene overgave in den geest van dat aanbod, doch met zulke wijzigingen, wat bijzonderheden betreft, als die waartoe men wederkeerig moge overeenkomen.
Het sprak toen van zelf, dat de Regeeringen dat voorstel der Britsche Regeering niet konden aannemen, omdat daardoor de onafhankelijkheid der Republieken prijs zou gegeven worden.
President Steyn wees er ernstig op dat het buiten onze bevoegdheid lag om tot eenig iets te besluiten dat de onafhankelijkheid der beide Republieken aanraakte. Het volk alleen kon, over de onafhankelijkhe besluiten. Daarop werd gevraagd of wij het volk konden raadplegen, en er werd met Lord Kitchener en Lord Milner overeengekomen, dat wij naar onze commando's zouden kunnen gaan, overal vergaderingen met hen houden en aldus te hooren komen wat de wil van het volk was. Op die vergaderingen des volks zouden dan vertegenwoordigers gekozen worden, die op den 15den Mei 1902 te Vereeniging, Zuid-Afrikaansche Republieken bekend stellen wat zij namens het volk doen moesten.
| |
| |
Op den 18den April vertrokken wij van Pretoria. Com. Gen. Louis Botha, Gen. De la Rey en ik, elk een met een vrijgeleide voorzien voor onszelven, en voor elk een, die wij daartoe aanstellen zouden, gingen toen naar onze verschillende commando's.
Ik bezocht allereerst de burgers van Vrede te Pramkop. Daar ontmoette ik Gen. Wessel Wessels met zijn commando's op den 22sten April. Hoewel het volk in een zeer benarden toestand verkeerde en zich in gebrek aan alles bevond - levende slechts op vleesch en mielies, welk voedsel maar ook uiterst schaars was, en nog maar een paar maanden voorradig was, besloten de burgers als één man dat zij met niets minder dan de onafhankelijkheid zouden tevreden zijn en als de Engelschen daarin niet toestemmen wilden, dat zij voortvechten zouden.
Tot voorzitter werd gekozen de heer W. Wessels, lid van den volksraad en tot Secretaris de heer Pieter Schravezande. De vertegenwoordigers die gekozen werden waren Commandd. A. Ross, Hermanus Botha en Louis Botha, Phz.
Mijne tweede vergadering hield ik te Drupfontein in het Distr. van Bethlehem op den 24sten April, met de burgers van de Commandanten Frans Jacobs, Mears en Bruwer. Hier werd tot voorzitter gekozen de heer J.H. Naudé en tot secretaris, Land. J.H.B. Wessels. Men stemde hier eenparig dat de onafhankelijkhied gehandhaafd zou worden, en kozen als vertegenwoordigers Commandd. Frans Jacobsz. en Bruwer.
De volgende bijeenkomst hield ik op den 26sten April op de plaats Tweepoort met de commando's van Gen. Michal Prinsloo. Hier was voorzitter de heer Jan van Schalkwijk en secretaris de heer D.J. Malan. Ook hier waren de stemmen eenparig en werden tot representanten gekozen Gen. Michal Prinsloo en Commandd. Rautenbach en J.J. van Niekerk.
Daarna, op den 24sten April op de plaats Roodekraal kwam ik bij de burgers van Commandd. Cilliers (Kroonstad), Bester (Bethlehem) Mentz en Van Coller (Heilbron). Tot voorzitter werd gekozen de heer D.W. Steyn (Volksraadslid) en tot secretaris de heer S.J.M. Wessels. Ook hier besloot men eenparig dat de onafhankelijkheid niet opgegeven zou worden, en als afgevaardigden werden gekozen de Commandd. Mentz, Van Coller en Bester.
De vijfde vergadering hield ik met de commando's van Gen.
| |
| |
Johannes Hattingh op den 1sten Mei, op de plaats Weltevrede: voorzitter, de heer Jan Lategan en secretaris Johannes C. Pietersen. Tot vertegenwoordigers werden gekozen Gen. Hattingh en Com. Philip De Vos. Hier was het stemmen eenparig dat de onafhankelijkheid gehandhaafd zou worden.
Op den 3den Mei hield ik mijn zesde vergadering met de commando's van Gen. C.C. Froneman te Schaapplaats. De heer Jan Maree was voorzitter en de heer David Ross secretaris. Hetzelfde als op de andere vergaderingen besloot men, en als vertegenwoordigers koos men Gen. Froneman en de Commandd. F. Cronjé en J.J. Koen.
Vandaar ging ik naar Dewetsdorp, waar ik op den 5den Mei Gen. George Brands commando's ontmoette. Hier ageerden als voorzitter en secretaris respectievelijk de heer C. Smith en de heer W.J. Van Selm. Men koos als representanten Gen. Brand en Com. J. Rheeder. Even als op de andere vergaderingen was men hier gedetermineerd om te eischen niets minder dan de onafhankelijkheid der Republieken.
Ik begaf mij nu naar Bloemfontein, en daarvandaan per spoor naar Brandfort, van waar ik naar de plaats Quaggashoek ging, en aldaar op den 11den Mei met de commando's van Gen. C.C.J. Badenhorst mijn achtste vergadering hield. Hier was de voorzitter de heer N.D. Gildenhuis en de secretaris de heer H.M.G. Davis. Men koos als vertegenwoordigers Gen. Badenhorst en de Commandanten A.J. Bester en Jacobsz. Deze was mijn laatste vergadering, en men besloot hier even eenparig als op de anderen, dat de onafhankelijkheid zou gehandhaafd worden.
De commando's van de Commandanten Van der Merwe en Van Niekerk (Vredefort en Parijs) Flemming (Hoopstad), Nagel (deel Kroonstad) en Gen. Nieuwouwdt (Fauresmith, Philippolis en Jacobsdal), bezocht Asst. Hoofdcom. Rechter Hertzog, lid van den Uitvoerenden Raad. Men koos op vergaderingen met deze commando's gehouden, als vertegenwoordigers Gen. Nieuwouwdt, en de Commandanten Munnik Hertzog, J. Van der Merwe, C. Van Niekerk, Flemming, A.J. Bester, F. Jacobs, H. Pretorius en Veldcor. Kritzinger.
Ook op deze vergaderingen waren de burgers unaniem, in hun besluit om de onafhankelijkheid niet prijs te geven.
| |
| |
Ik moet nog dit zeggen dat Com. H. van Niekerk gekozen werd als vertegenwoordiger van de lijfwacht van President Steyn.
Met Lord Kitchener was te Pretoria overeengekomen, dat indien de hoofdofficieren van een commando als Vertegenwoordigers gekozen werden er dan stilstand van wapenen zou zijn tusschen zulk een Commando en de Engelschen, gedurende den tijd waarop de officieren afwezig waren om de Vergadering te Vereeniging bij te wonen. Het werd bepaald dat de datum van het vertrek van zoodanige officieren bijtijds aan Lord Kitchener zou geseind worden.
Dit geschiedde. Ik zond dit telegram op den 25sten April naar Pretoria:
| |
Aan Zijne Excellentie Lord Kitchener.
Head Quarters.
Pretoria.
Vergaderingen gehouden in districten Vrede en Harrismith en dat gedeelte van Bethlehem oost en noordoost van Blokhuis Lijnen Fouriesburg-Bethlehem-Harrismith, alwaar, als vertegenwoordiger behoorlijk werden gekozen Generaal Wessels en de Commandanten. Ik heb besloten dat al die vertegenwoordigers vertrekken zullen van hunne verschillende commando's op den elfden Mei aanstaande, en dientengevolge, krachtens wederzijdsche overeenkomst, verwacht ik een wapenstilstand van dien datum tot hun terugkeer van de vergadering te Vereeniging op of omtrent den 15den Mei aanstaande, bij hunne verschillende commando's voor die deelen. Gaarne ontving ik Uwe Ex. toestemming dat ieder vertegenwoordiger het recht heeft een man met zich te nemen.
Uwe Ex. zal mij grootelijks verplichten door antwoord te zenden naar Kafferskop, district Bethlehem, alwaar ik op het antwoord wachtende ben.
(Get.) C.R. DE WET.
Generaal.
Hoofdcommandant O.V.S.
Bethlehem, 25 April 1902.
| |
| |
Hierop kreeg ik dit antwoord van Lord Kitchener:
| |
Imp. Residency Pretoria.
HoogEdelen Generaal De Wet.
Kafferskop.
25 April. In antwoord op uw boodschap stem ik geheel en al met uw verzoek in dat gedurende de afwezigheid van de gekozene Vertegenwoordigers van hunne commando's van 11 Mei, zoodanig Commando niet door ons lastig gevallen zal worden tot hun terugkeer. Ik stem ook daarmede in dat ieder vertegenwoordiger zooals u voorstelt door een man vergezeld zal gaan.
Het zou mij ook genoegen doen indien gij een officier inzendt mij minstens twee dagen vóór de vergadering in kennis te stellen omtrent getal en de noodige schikkingen voor de verzorging van de Vertegenwoordiger bij deze vergadering.
(Get.) LORD KITCHENER.
Op den 11den Mei zond ik een telegram aan Lord Kitchener, waarin ik zeide dat daar al mijn Generaals en Hoofdofficieren gekozen waren als Vertegenwoordigers, er een wapenstilstand volgens overeenkomst beginnen moest van den elfden Mei.
Het telegram luidde als volgt:
| |
Van Generaal de Wet.
Aan Zijn Ex. Lord Kitchener, Pretoria.
11 Mei 1902. De volgende Hoofdofficieren zijn gekozen als vertegenwoordigers voor de commando's van districten Hoopstad, Boshof en gedeelte van Winburg en Bloemfontein, districten ten westen van de spoorweglijn:
1. | Generaal C. Bodenhorst. |
2. | Commandant J. Jacobsz. |
3. | Commandant A. Bester. |
Het blijkt dus dat al mijne Generaals en Hoofdbevelvoerende Officieren gekozen zijn als Vertegenwoordigers om de vergadering te Vereeniging op den vijftienden dezer bijtewonen en, volgens ons
| |
| |
wederzijdsche overeenkomst te Pretoria, zal een wapenstilstand beginnen van heden (elfden Mei 1902) in alle districten van den Oranje Vrijstaat tot eene datum waarop overeengekomen zal worden na afloop van de Vergadering te Vereeniging. Eenig antwoord vóór den middag van den 11den dezer zal mij te Brandfort bereiken.
Hoofdcommandant O.V.S. Legermachten.
In antwoord hierop ontving ik dit telegram:
| |
Imp. Residency, Pretoria.
Generaal de Wet, Brandfort.
12 Mei. Ik heb orders gegeven overeenkomstig onze overeenkomst dat van morgen, 13de dezer alle commando's wier leiders of hoofdofficieren gekozen zijn, om de vergadering te Vereeniging bijtewonen gevrijwaard zullen zijn van aangevallen te worden door mijne colonnes gedurende afwezigheid van leiders, mits zulke commando's zich weerhouden van alle aanvallende bewegingen. Maar dat beteekent niet dat patrouilles niet gevangen kunnen worden indien zij onze linies naderen.
(Get.) LORD KITCHENER.
Het was mij wonderlijk dat Lord Kitchener, in dit telegram sprak van een wapenstilstand, eerst van den 13den Mei, daar hij in zijn telegram van den 25sten April er in toegestemd had dat er een wapenstilstand zou zijn van den 11den Mei. Ik hoorde ook van de Officieren van Heilbron, Vrede en Bethlehem, die ik op den avond van den 14den Mei te Wolvehoek-station ontmoette, dat Engelsche colonnes op den 11den, 12den, 13den en 14den geopereerd hadden in hunne districten. Mijn order was geweest dat mijne officieren niet opereeren maar wijken zouden, indien de vijand dit onverhoopt van den elfden mochten doen. Op de bovengenoemde datums zijn huizen verbrand, beesten weggevoerd, mielies en ander graan vernield, burgers gevangen; en zelfs is er één burger geschoten.
Zulk misverstand was betreurenswaardig, en is te meer te betreuren omdat de schade toen gedaan, niet vergoed werd. |
|