De strijd tusschen Boer en Brit. De herinnering van den Boeren-generaal
(1902)–C.R. De Wet– Auteursrecht onbekend
[pagina 363]
| |
Hoofdstuk XXXV.
| |
[pagina 364]
| |
goed zou zijn, met den President te gaan; en dit te meer omdat ik langen tijd de westelijke commando's niet bezocht had. Ik besloot derhalve te gaan. Maar het was een lange reis daarheen, en een ander pak kleeren behalve wat ik aan had was noodig. Toen ik echter dat wilde laten halen hoorde ik dat een vijandelijke kamp juist nabij de grot stond waar onze schatten waren.Ga naar voetnoot1) Ik kon toen niet anders dan met één pak kleeren te gaan, als dat dan versleten werd, en ik in de westerdeelen een ander niet aanschaffen kon, dan zou ik maar ‘Khaki’ moeten aantrekken - hoewel er voor mij niets harder zou zijn dan om een krijgsgevangene uitteschudden. Wij gingen denzelfden avond voort en bestonden uit ongeveer twee honderd man: Den President en Regeering met zijn lijfwacht van dertig man onder Com. H. van Niekeek, mij en mijn staf, en Com. Van der Merwe van Vredefort, die ik beval met mij over het spoor te gaan. In den nacht trokken wij over de blokhuisijn tusschen Heilbron en Frankfort zonder eenig voorval. Den volgenden nacht (5 Maart) overschreden wij den spoorweg tusschen Wolvehoek en Viljoensdrift. Toen men daar aan het knippen van den draad was, loste de vijand op ongeveer vijf of zeshonderd schreden afstands eenige schoten op ons, en na wij reeds eenige honderd pas weg waren vuurde hij ook met een Maxim (‘katlachter’) doch zonder schadelijk gevolg. Wij zetten toen onzen weg voort over Parijs en Vredefort in de richting van Bothaville. Toen wij nabij dit dorp kwamen, stuitten wij tegen de blokhuislijn, die van Kroonstad over Bothaville naar de Vaalrivier gebouwd was.Ga naar voetnoot2) Wij stonden ten noorden van Bothaville twee dagen stil - en daar werden achtien paarden, waarvan de meesten in goede conditie waren door mijne verkenners van den vijand gebuit. In den nacht van den 12den en 13den Maart gingen wij door de blokhuislijn, omtrent vijf mijlen ten westen van Bothaville. Toen wij ongeveer vijftig pas van de lijn kwamen riep er één aan onze linkerhand: | |
[pagina 365]
| |
M.T. STEIJN, PRESIDENT DER ORANJE-VRIJSTAAT.
| |
[pagina 366]
| |
‘Halt who goes there?’ Hij riep dit ten tweede maal en vuurde toen dadelijk. Daarop werd op ons gevuurd door, naar onze schatting, niet meer dan zeven of acht wachten. Ook een getal ter rechterhand beschoten ons. De draad werd geknipt en wij gingen door, terwijl de wachten op ons bleven schieten, totdat wij een vijftien honderd schreden weg waren, zonder echter eenig ongeval. Wij dachten dat dit de laatste witte olifant was. Maar neen! Daar was de Vaalrivier, want de President was, sedert wij door Valschrivier gekomen waren, besloten naar Gen. De la Rey te gaan, ten einde zich onder geneeskundige verpleging te stellen. Zijne oogen waren namelijk in de laatste weken erg verzwakt geworden, en hij dacht dat Dr. von Rennenkampf hem tot hulp zou zijn. Door de Vaalrivier moesten wij dan. Maar wij hoorden dat er een wacht was bij Commandodrift, waar wij door wilden, en voorts dat al de driften door Engelschen bezet waren. Er kwam echter een uitredding voor ons toen een burger, Pietersen, die daar goed bekend was ons op den 15den Maart door de rivier met een voetpaddrift leidde. Het water was zoo sterk dat de paarden bijna zwemmen moesten en de bedding van de rivier zoo bedekt met groote klippen dat de paarden er over klauteren moesten. Wij kwamen echter veilig door, en op den avond van den 16den waren wij te Witpoort, en den volgenden dag arriveerden wij bij Gen. De la Rey. 't Was een blijde dag. Wij werden hartelijk ontvangen. Men bood President Steijn eenige adressen aan, en hij sprak de burgers vurig toe. Wij vonden de burgers in de meest opgeruimde stemming, zooals te denken valt, want wij kwamen daar niet lang na de slagen, die Gen. De la Rey op von Donop en Lord Methuen behaald had. Dr. von Rennenkampf onderzocht de oogen van President Steyn en zeide dat het noodig was dat de president onder zijne behandeling eenigen tijd blijven zou. President Steijn bleef dan daar, en ik vertrok met mijn staf op den derden dag om naar Gen. Badenhorst in de nabijheid van Boshof te gaan. Sterker nog dan toen ik den tocht begon zag ik dat het noodzakelijk was dezen Generaal en ook Gen. Nieuwouwdt te ontmoeten; en met hen een plan te beramen hunne commando's bij elkander te brengen zoodat ik in staat ge- | |
[pagina 367]
| |
VICE-PRESIDENT SCHALK BURGER.
| |
[pagina 368]
| |
steld zou zijn de eerste de beste Engelsche colonne, die in mijn bereik daar in de wester deelen kwam, aan te vallen. Ik had reeds bericht dat behalve het garnizoen te Boshof er geen Engelschen in de westelijke gedeelten van den Staat waren: hetgeen mij niet benieuwde, want ik kon het denken dat de Engelschen in het noorden samengepakt hadden. Op den 25sten Maart kwam ik bij Gen. Badenhorst aan te Gannapan, dertig mijlen ten noordoosten van Boshof. Dadelijk zond ik een expresrijder naar Gen. Nieuwouwdt hem met zijn manschappen, ongeveer vier honderd vijftig, ontbiedende onmiddelijk naar mij te komen. Ook beval ik Gen. Badenhorst dat hij zijn commandantschappen, die ver uit elkander waren, bij elkander zou brengen.Ga naar voetnoot1) Nog vóór de commando's bij elkander konden zijn ontving ik, op den 28sten Maart een brief van President Steyn, mij mededeelend, dat hij een brief ontvangen had van den heer S.W. Burger Waarn. Staatspresident van de Zuid-Afrikaansche Republiek, waarin de President van de Zuid-Afrikaansche Republiek zeide dat hij te Kroonstad was, en begeerde de Regeering van den Oranje Vrijstaat te ontmoeten. Aan hem zoo zeide hij was door Lord Kitchener toegezonden een kopie van eene correspondentie, die gevoerd was door de Regeering van de Koningin der Nederlanden en die van den Koning van Engeland, uit welk het bleek, dat de Nederlandsche Regeering, uit grond daarvan, dat de toestand van zaken exceptioneel was: daarin dat de Boeren, die nog vochten, niet bij machte waren te onderhandelen noch met de Britsche Regeering noch met hunne Deputatie in Europa, zij zich gerechtigd gevoelde zich aantebieden, als Engeland er mede instemde, als een tusschenpartij de deputatie te vragen of zij naar Zuid-Afrika met een vrijgeleide van Engeland zou willen gaan, en den toestand met de Boeren te bespreken: om daarna naar Europa terug te keeren gevolmachtigd om een vredestractaat te sluiten, dat bindend zou zijn zoowel in Zuid-Afrika als in Europa. Lord Lansdowne antwoordde, namens de Britsche Regeering, dat de Britsche Regeering de menschlievende bedoelingen van Neder- | |
[pagina 369]
| |
land op prijs stelde; maar dat zij besloten was niet af te stappen van haar besluit dat zij geen buitenlandsche interventie zou aannemen. Verder dat de deputatie de vrijheid had zelve een verzoek om een vrijgeleide aan het Britsche Gouvernement te doen; maar dat men in Engeland er niet over kon besluiten vóór men daar wist wat de aard van zoodanig verzoek was, en de gronden waarop het gedaan werd. Lord Landsdowne verklaarde ook dat het niet aan de Britsche Regeering duidelijk was of de deputatie, nog invloed had op de Boerenvoormannen in Zuid-Afrika - dat de Britsche Regeering de gedachte had, dat de macht tot onderhandelen in President Steyn voor den Oranje Vrijstaat, en President Burger voor de Transvaal lag, en dat de meest bevredigende oplossing zou gevonden worden als de Leiders der Boeren direct met den Bevelhebber van de Britsche machten in Zuid-Afrika onderhandelden. Aan den Bevelhebber was het ook gezegd, dat hij alle aanbiedingen dadelijk naar het Britsche Gouvernement moest opzenden. Lord Landsdowne eindigde door te zeggen, dat, indien de Boeren onderhandelen wilden dit in Zuid-Afrika moest geschieden, en niet in Europa. Want ging de Deputatie naar Zuid-Afrika, dan zouden minstens drie maanden voorbijgaan, en daardoor zouden de vijandelijkheden maar aangehouden, en meer lijden veroorzaakt worden. Waarn. President Burger zeide in zijn brief dat toen hij een kopie van deze correspondentie kreeg, hij niet anders kon denken, dan dat Lord Kitchener de voormannen van de Boeren wel niet direct maar toch indirect uitnoodigde met hem te onderhandelen, en dat hij daarop van Lord Kitchener een vrijgeleide gevraagd en gekregen had, en met zijne Regeering per spoor was gekomen tot Kroonstad en dat hij begeerde, dat President Steyn hem zou zeggen, wanneer en waar de twee Regeeringen elkander ontmoeten konden. President Burger deelde ook mede dat hij aan Lord Kitchener geschreven had, dat hij genegen was in overleg met de Regeering van den Oranje Vrijstaat een Vredesvoorstel te doen. Toen de Vrijstaatsche Regeering den brief van President Burger ontving was de belofte om een Vredesvoorstel in te dienen reeds gedaan, en het was voor haar toen moeielijk te weigeren dit te doen. Het deed de Vrijstaatsche Regeering ook leed dat de Transvaalsche zoo met een gebruik gemaakt had van een vrijgeleide en door de Engelsche linies gegaan was. Niet dat men voor een enkel oogen- | |
[pagina 370]
| |
blik wantrouwen had in de Transvaalsche Regeering - men beschouwde haar handelwijze alleen als onpolitiek. De Vrijstaat was nu verplicht niet alleen met Transvaal de zaak te bespreken, maar ook een voorstel met den Transvaal aan Lord Kitchener te doen. In antwoord op den brief bepaalde Steyn een plaats van samenkomst. Op den 5den April ontving hij weder een brief van President Burger waarin gezegd werd dat de samenkomst zou zijn te Klerksdorp. Een vrijgeleide van Lord Kitchener voor den President en zijne Regeering vergezelde den brief. |
|