| |
| |
| |
Hoofdstuk XXXIII
Het Engelsche kamp te Tweefontein ingenomen.
De colonne was voortgetrokken naar Harrismith.
Ik dacht nu iets anders uit te richten, maar dat moest, indien mogelijk, iets goeds zijn. Ik trok daartoe weg tot ten noordoosten van Bethlehem, en verstak mijne manschappen, waar het veld prachtig was in Tijgerkloof, en maakte mijne plannen.
Col. Firman's kamp stond tusschen Bethlehem en Harrismith, te Elandsrivier-brug, waar hij de blokhuislijn tusschen de twee dorpen aan het bouwen was. Dit kamp was zoo goed verschanst, dat er geen mogelijkheid bestond het te bestormen, en ik wist dat zoolang Col. Firman dacht dat ik nog in den omtrek was zou hij zich daaruit niet wagen, en mij de gelegenheid geven hem aan te vallen.
Ik moest derhalve een plan maken hem uit zijn vesting te krijgen.
Daartoe ontbood ik Com. Jan Jacobsz om dadelijk van Witzieshoek naar mij met vijftig man te komen. Toen hij bij mij kwam, vertelde ik hem mijn geheim en zeide hem dat hij terug moest gaan met zijn vijftig-man, geheel in gezicht van Col. Firman. Hij moest eenigen van zijn veldcornetten bij kafferkralen, die dicht bij het engelsche kamp waren doen aanrijden, om aan de kaffers van die kralen te zeggen, dat hij order van mij had om naar mij met vijftig man te gaan, maar toen hij bij mij kwam, was hij bevolen om weder naar zijn district terugtegaan, daar ik met mijn commando op vertrek naar Winburg stond.
Den volgenden dag hadden de verkenners van Col. Firman maar al te natuurlijk van de kaffers de informatie gekregen die de burgers
| |
| |
TWEEFONTEIN WAAR DE WET DE BERGEN BESTORMDE.
| |
| |
van Com. Jacobsz daar gelaten hadden; en 's daags daarna, den 21sten Dec., vertrok Col. Firmans colonne, ongeveer zes of zevenhonderd man sterk van Elandsrivier naar Tweefontein, halverwege tusschen Elandsrivier en Tijgerkloof.
Op de plaats Tweefontein was een berg, die Groenkop heete - hij heeft sedert nog den naam van ‘Kristmiskop’ gekregen. Ik gaf aan Com. Jacobsz last om op den avond vóór den Kerstdag met vijftig man naar mij te komen, maar ditmaal was de strikte instructie dat hij onopgemerkt moest trekken. Ook ontbood ik Veldcor. Beukes met vijftig man van Wilgerivier, district Harrismith. Veldcor. Beukes was een dappere man, en, het waardig zijnde, werd door mij kort na dezen tijd tot commandant van een deel van de Harrismithsche burgers benoemd. Mijn plan was Col. Firman vroeg op Kerstdagmorgen aan te vallen.
Twee dagen te voren had ik met Gen. Prinsloo en de commandanten het terrein te Groenkop waarop het kamp van Col. Firman stond, verkend. Ik ging zoo na, als het kon aan den kop. Ik kon hem alleen van het westen, noorden en oosten bezien. Den volgenden dag verkenden wij hem ook van het zuiden.
Het speet mij, daar ik den aanval vroeg in den morgen van den Kerstdag wilde doen, dat de Engelschen reeds van den 21sten Dec. hun kamp op den kop hadden opgeslagen. Zij hadden dus vier dagen tijd zich te verschansen.
Terwijl wij, van het zuiden, den kop zaten te bezichtigen, zagen wij drie ruiters zoo voorzichtig uit het kamp gaan, naar het noordoosten rijden, dat zij ons geen kans gaven hen af te keeren. Ik deed Com. Olivier en Kapt. Potgieter met een omweg gaan, zoodat zij ongemerkt door die verkenners, hen zouden ‘afsnijden’, en aldus nader aan den kop te komen. Ik wist dat zij hierdoor beschoten zouden worden door de twee kanomen, en dan zou ik precies weten waar het geschut van Col. Firman stond. Het gelukte echter Com. Olivier en Kapt. Potgieter niet tusschen de verkenners en hun kamp te komen, vóór zij opgemerkt werden. Onze officieren zagen toen dat zij de drie man niet zouden kunnen afsnijden en rukten dadelijk om, jagende recht achteruit. Doch toen zij zagen dat de drie het waagden hen te achtervolgen zwenkten zij het eerste bultje om, en kwamen voor de drie plotseling te voorschijn. Toen de drie (het waren kaffers) zagen dat de kans omgeslagen was, rukten zij spoe- | |
| |
KOPJES VAN TWEEFONTEIN WAAR DE BRITSCHE KANONNEN WAREN.
| |
| |
dig naar hun kamp om. Com. Olivier en Kapt. Potgieter konden één alleen inhalen en doodschieten. Een kanon en het Maxim-Nordenfeldt schoten nu op onze twee officieren, zoolang zij in het gezicht waren, en - wij wisten ook nu dat het geschut op het hooge westerpunt, van waar naar alle kanten geschoten kon worden, stond.
Groenkop lag aldus.
Aan het westen daalde hij steil af, ten noorden en zuiden minder steil, en aan het oosten ging de helling zeer geleidelijk af, totdat zij uiteindelijk op een vlakte uitliep.
Van welken kant zou de aanval nu gedaan kunnen worden?
Sommigen der officieren meenden dat dit van het oosten, waar het 't minste steil was, moest gedaan worden, maar ik dacht dat dit niet de beste kant was om het kamp te bestormen; want door de verrekijkers, konden wij zien dat de muren van de forten zoo gebouwd waren, dat het duidelijk was dat de Engelschen gedacht hadden, dat, indien zij aangevallen werden, dit van het oosten geschieden zou. De forten waren gebouwd met het rond van de halve cirkels naar dien kant, en hoewel als men begon te vechten dit er niet veel aan zou doen, daar de verdedigers slechts over den muur te springen hadden, om aldus zich nog verschanst te vinden, toch was het iets in het voordeel van de aanvallers om te komen van een kant waar zij niet verwacht werden. Het een en ander hier bracht mij dus op het idée dat de Engelschen ons van het westen niet verwachtten, en ik besloot den aanval van dien kant langs de steile helling van den kop op te doen - min wist ik, zooals ik later ontdekte, hoe steil zij was.
Op het westelijke punt waren vier forten, dicht aan elkander. Elk kon ongeveer vijf en twintig man beschutting verleenen. Ten zuiden waren er ook vier en ten oosten drie.
Het geheele terrein boven op den kop was niet grooter dan drie of vierhonderd pas in doorsnede. Aan het oosten in een holte stond het konvooi, en van de al de schansen kon men daarover schieten.
Van waar ik daar verkende deed ik het commando weten, in den namiddag van den 24sten December, om naar een zekere plaats aan Tijgerkloof te komen. Zij konden dit doen zonder opgemerkt te worden. Daar moesten zij blijven totdat het donker werd, en dan moesten wij naderen tot een plaats ongeveer vier mijlen ten noorden van Groenkop, alwaar ik hen ontmoeten zou.
| |
| |
Dit werd gedaan. Ik vond het commando op de bestelde plaats. Ik vond daar ook Gen. Brand en Com. Karel Coetzee, die op een bezoek aan mij juist dien dag in het commando gekomen waren. Zij namen deel aan den aanval. Mijn manschappen bestonden uit de burgers van Gen. Michal Prinsloo, Commandd. Hermanus Botha, van Coller, Olivier, Rautenbach, Koen, Jan Jacobsz en Mears, tezamen zeshonderd. Van dezen liet ik honderd bij het Maxim-Nordenfeldt en de pakpaarden blijven.
De pakpaarden: want wij hadden geen enkele wagen. Elke man zette wat hij had op zijn pakpaard. Wij hadden reeds lang den regel gevolgd om in het commando geen wagens te hebben. En toch zagen wij in de verslagen van gevechten, die wij op de legerplaatsen van de Engelschen optilden, dat zij hier en daar zeiden dat een lager van de Boeren genomen werd - en vooral waren zij er op uit te zeggen dat het een konvooi van De Wet was ‘A convoy of De Wet was captured on the - at -.’ Het kon een konvooi van mij niet zijn; want, sedert de laatste vijftien maanden had ik geen wagenlager meer. Werd er dus een wagenlager afgenomen, dan kon het alleen zijn van vrouwen, vluchtende om niet door de Engelschen gevangen te worden en naar de concentratie-kampen vervoerd te worden. Overal in den Staat waren er vrouwen angstig voortvluchtende, en hun angst werd vertiendubbeld, toen de tijdingen kwamen, dat menig vrouw en kind een ontijdig graf in de kampen gevonden hadden.
De manschappen die bij de pakpaarden niet bleven rukten toen naar den kop op. Elk commandantschap werd uitgeroepen om afzonderlijk te rijden, en allen moesten naast elkander gaan. Mijn order was dat men in stilte oprukken moest tot aan den voet van den kop ten westen, alwaar men dan de paarden laten en vanwaar men den berg te voet moest beklimmen, in dezelfde orde als die waarin men naar den berg gereden was. Indien, echter, de Engelschen ons ontdekten vóór wij den kop bereikten, en op ons vuren zouden, dan moesten allen stormen tot aan den voet van den kop, en de paarden daar latende te voet naar boven gaan.
Het gelukte ons den kop onopgemerkt te bereiken. Wij begonnen dadelijk denzelven te beklimmen. Het was precies twee ure in den morgen van den 25sten December 1901.
| |
| |
Toen wij iets over de helft opgegaan waren, hoorden wij de stem van de wacht:
‘Halt, who goes there?’
Eenige schoten werden door den vijand gevuurd.
Toen riep ik zoo hard ik kon:
‘Stormt, Burgers!’
Mijn roep werd door de burgers zelven overgenomen, en men kon allerwege hooren: ‘Stormt!’
Het was een onvergetelijk oogenblik. Door de kogels, die wij om ons en over ons hoorden fluiten drongen de burgers naar boven, schreeuwende: ‘Stormt, stormt!’
De kop was echter zoo steil dat het kwalijk kon gezegd worden dat wij naar boven stormden: veeleer klauterden wij tegen de helling op. Menigmaal gleden de voeten onder ons uit, en vielen wij ter aarde; maar men was dadelijk weer op de voeten, en klom voort om toch den top te bereiken.
Ik veronderstel, dat na de wacht ons gehoord had, drie of vier minuten verliepen vóór de troepen, die in de tenten, of daar buiten in rijen lagen te slapen gewekt werden, en zij naar voren komen konden, want van de tenten hadden zij ongeveer honderd pas te loopen tot waar wij den aanval deden.
Op het oogenblik dat wij den top bereikten begon het oorverdoovend rumoer van een scherp gevecht, dat vijftien of twintig minuten aanhield. Nog kort voor dit gevecht begon, hadden het Armstrongkanon en het Maxim-Nordenfeldt elk twee schoten gelost, maar meer vuurden zij niet, omdat toen wij bovenkwamen de artilleristen bij de stukken onmiddellijk neergeschoten werden.
Na het korte maar geweldige gevecht, weken de Engelschen, die zich niet overgaven, een klein eind, en wij namen bezit van het Armstrong en het Maxim-Nordenfeldt.
Wij beschoten nu de troepen, die het eindje geretireerd hadden. Zij weken, en gingen weer staan wat verder, en zoo ging het voort langs een afstand van twee duizend treden. Toen vluchtten de Engelschen.
Daar de burgers geene paarden bij zich hadden, en het ook donker was, achtervolgden zij de vluchtenden niet, en keerden tot het kamp terug. Het geheele gevecht had wel een uur geduurd - ik kan dit echter niet bepaald zeggen, daar ik er niet nauwkeurig op lette.
| |
| |
TWEEFONTEIN. - BRITSCHE POSITIE. DE WET NAM HIER DE GEHEELE VIJANDELIJKE MACHT GEVANGEN.
| |
| |
Het waren Yeomanry met wie wij te doen hadden gehad, en ik moet getuigen dat zij zich dapper gedroegen, onder zeer moeilijke omstandigheden; want het moet altijd verwacht worden, dat als men in den nacht aangevallen wordt er een zekere mate van verwarring zijn moet.
Het was hartbrekend het geklag van de gewonden in het donker te hooren. Ik deed de burgers de dokters helpen de gewond en bijeen te dragen in de tenten, alwaar zij verpleegd konden worden: ook gaf ik aan de geneesheeren zooveel drank als zij nemen wilden voor de gewonden.
Wat hier zeer aftekeuren was, was dat de ambulance-wagens in het midden van het kamp stonden - dat had tengevolge gehad, dat Dr. Reid doodelijk gewond werd.
Toen het in het oosten begon te dagen, hadden wij de wagens en kanonnen van den berg af. Ik deed ze gaan in de richting van Langberg, ten westen van Groenkop.
Het verlies van den vijand was ongeveer honderd zestien dood en zwaar gewond en twee honderd veertig krijgsgevangenen.
Wij hadden ook een zeer zwaar verlies te betreuren. Er waren veertien dood en dertig gewond. Onder de gesneuvelden waren Com. Olivier van Bethlehem, en Asst. Veldcor. Jan Dalebout van Harrismith; onder de gewonden was één van mijn staf, Gert De Wet, en van hen zijn er later twee overleden, waarvan de één Veldcorn. Louwrens was.
Ik stelde de heer A.J. Bester als commandant aan in plaats van Com. Olivier.
Behalve één Armstrong-kanon en één Maxim-Nordenfeldt, bestond onze buit en twintig wagens, meestal bespannen met ossen, een groote hoeveelheid geweer- zoowel als kanonammunitie, geweren, tenten, vijf honderd paarden en muilen, en een wagen met drank, zoodat de burgers, die van een zoopje hielden, hunnen dorst nu stillen konden.
De zon was niet lang gerezen, of de vijand vuurde uit een kopje twee mijlen ten noordoosten van Groenkop, waar er een klein kamp was, met een kanon op ons. Indien de burgers nog zoo gelijk zouden zijn, als met de bestorming van Groenkop, dan zou ook dit kampje genomen kunnen geweest zijn; maar het kon niet; want van mijn manschappen waren er die ik met de wagens weggezonden had, en
| |
| |
TWEEFONTEIN. - OVERBLIJFSELEN VAN HET BRITSCHE KAMP.
| |
| |
de anderen? - elk een had een gebuit paard in de hand, en ik dacht dat het best was ze niet tot een nieuwe bestorming opteroepen. Ik beval hun, derhalve achter de wagens aan terug te trekken, en wij kwamen in den avond op een plek ten noorden van Bethlehem. Hiervandaar zond ik den volgenden dag de krijgsgevangenen door Nauwpoort tot over de Basuto grens.
Op denzelfden dag gaf ik order aan Gen. Michal Prinsloo om met het commando in de richting tusschen Reitz en Heilbron te gaan, en ik ging om President Steyn te bezoeken, waarna ik zaken in ons Hospitaal te Bezuidenhoutsdrift onder Dr. H.J. Poutsma ging regelen, en tegelijkertijd Gen. Wessel Wessels bezoeken. |
|