| |
| |
| |
Hoofdstuk XXII.
Ik trek zuidwaarts voort met het doel om in de Kaapkolonie een inval te doen, en neem Dewetsdorp in.
De paarden van de burgers waren in zwakke conditie; en, daar de Boer dan alleen een man is als hij een paard bezit, dat sterk genoeg is om hem, als hij in de knijp zit, uit den slag te redden, moest ik nu voorwaarts rukken, en het commando met paarden en zadels voorzien. Daartoe trok ik voort in de richting van Zandriviersbrug tot op de plaats van den heer Jacobus Bornman.
Daar ergens verdeelde ik de commando's. Gen. Froneman zond ik met de Vredesche en Heilbronsche burgers tusschen Doorn- en Zandrivier over het spoor om terug te gaan, en in de noordelijke gedeelten van den Staat te opereeren. Ik nam met mij Com. Lategan van Colesberg met ongeveer honderdtwintig manschappen, en Com. Jan Theron met tachtig, en trok den 10den of 11den Nov. over het spoor tusschen Doornrivier en Theronskoppen, met het doel om mijn plan uit te voeren om in de Kaapkolonie een inval te doen. Wij deden het spoor en eenige brugjes in de lucht vliegen en trokken in de richting van Doornberg, waar ik Com. Hasebroek en zijne burgers ontmoette. Ik zond ook orders aan Gen. Philip Botha, om met de Harrismithsche en Kroonstadsche manschappen onder hem naar mij te komen, en zij kwamen tegen 13 November bij ons aan.
Wij trokken toen met ongeveer 1500 man in de richting van Sprinkhaansnek, ten oosten van Thaba'Nchu. Bij het noorderpunt van Korannaberg bleef Com. Hasebroek achter, totdat nog eenigen zijner manschappen bijkwamen.
Wij namen met ons één Krupp met - zestien schoten! Dit was ons geheel voorraad van kanonammunitie!
| |
| |
KOPJE DOOR DE ENGELSCHEN BEZET, ZUIDEN VAN FREDERICKSTADT.
| |
| |
In den namiddag van den 16den waren wij gevorderd tot Sprinkhaansnek.
De Engelschen hadden toen een lijn van forten van Bloemfontein over Thaba'Nchu tot Ladybrand; en, waar wij door wilden, was er een fort ten zuiden en een ander ten noorden op de helling der bergen, ongeveer 2000 meter van elkander.
Eerst liet ik het Krupp op het eene fort zes schoten vuren, en tot eere van de artilleristen moet ik zeggen dat bijna elk schot op het fort viel; toen liet ik doorjagen. Het ging zeer goed, alleen Asst. Com. Jan Meyer van Harrismith werd in de zijde gewond, terwijl hij in een kar zat nog lijdende aan een wond, die hij eenige dagen te voren bekomen had, in een hevig gevecht dat Gen. Philip Botha te Ventersburg-station had.
Van daar trokken wij doorRietpoort in de richting van Dewetsdorp, en vernachtten den 17den Nov. aan de Modderrivier. Den volgenden dag, trokken wij slechts een klein eind, tot op de plaats Erinspride.
Op den 19den trok ik, helder over dag, opzettelijk om door het garnizoen te Dewetsdorp opgemerkt te worden, van Erinspride. Ik deed dit omdat ik meende, dat het garnizoen wellicht denken kon, dat wij een aanval op het dorp wilden doen, daar ik Gen. Philip Botha op den 18den met een patrouille om het dorp had laten gaan om tot zijn eigen satisfactie over de posities te oordeelen. Ik had voor mijzelven niet noodig dit te doen, daar het dorp mij maar zeer goed bekend was, en ik mijn informatie van de posities, die de Engelschen hielden, had. Het garnizoen kon nu niet anders denken dan dat wij weer hier in een wilde vlucht voorbij gingen, zooals ik later in een nieuwsblad las, dat de Engelschen zeiden, dat wij te Sprinkhaansnek gedaan hadden. Zij konden nu denken dat wij hier slechts posities hadden verkend, en dan voortgegaan waren naar Bloemfontein. Ik vernam ook trouwens later, dat zij een patrouille achter ons zond tot de koppen van de plaats Glen Gharry, vanwaar zij ons ook konden zien wegtrekken in de richting van Bloemfontein. Ook hoorde ik dat het werkelijk zoo was dat zij dit dachten. Zij hadden gezegd: ‘De Wet is te verstandig, of te bang om Dewetsdorp aan te vallen, waar hij zeker zijn kop stampen zal.’ Ook toen zij 't telegrafisch bericht ontvingen dat ik door Sprinkhaansnek gegaan was: ‘Als De Wet hier komt aanvallen, zal het zijn laatste aanval zijn.’
| |
| |
Maar Bothaville was ons een groote doorn in 't oog, en wij moesten iets doen om met de Engelschen afterekenen.
Wij kwamen op de plaats Roodekraal aan, en bleven daar, goed buiten gezicht, den 20sten over. Onze vrienden te Dewetsdorp dachten nu zeker: ‘De Boeren is baing weg.’
Maar op den avond van denzelfden dag trok ik zoo stil als mogelijk naar Dewetsdorp terug - of liever ik bekroop zoo dicht als ik kon de posities van het garnizoen. Ik was dicht aan dit dorp, dat de Volksraad naar mijn vader genoemd had, opgegroeid en had later de plaats waarop ik opgewassen was, Nieuwjaarsfontein, van mijn vader gekocht. Nooit te voren was ik gewoon geweest het dorp te bekruipen, maar had bij dag en bij nacht vrij in- en uitgereden; maar nu moest ik gelooven, dat de aarde draaide en dat er niets op bestendig was, daar ik nu niet eens verlof had, om in het dorp te gaan, anders dan onder de voorwaarde van overgave. Daartoe, echter, had ik nu geen trek, en wilde liever, als 't niet anders kon, mijn weg in het dorp met geweld banen.
Met het breken van den dag op den 21sten Nov. namen wij drie punten om het dorp in: Gen. Botha, wien ik tot gidsen gaf Jan en Arnoldus du Plessis, J.zz. van Boesmansbank, nam den tafelkop ten zuidoosten van 't dorp. Deze kop hadden de Engelschen prachtig verschanst en er ook kanonforten op gebouwd, die voor ons zeer voordeelig zouden geweest zijn, als wij maar wat meer kanonammunitie hadden gehad. De Engelschen hadden de forten op dien hoogen kop gebouwd, met het oogmerk ongetwijfeld, dat als zij onraad merkten daar kanonnen op te plaatsen, en dan van daar, in elke richting het dorp beschermen. Doch zij waren al te gerust - en dit in oorlogstijd. Gen. Botha vond er slechts drie wachten slapende, of althans slapende, totdat hij hen bij de hielen greep. Twee ontvluchtten, hunne kleederen achterlatende, en de derde werd doodgeschoten. Met Com. De Vos nam ik een punt van den rand in ten noorden van het dorp, vanwaar ik min of meer met het 1600-pas versier in het dorp schieten kon. Com. Lategan ging in den kop ten westen van het dorp tegenover Glen Gharry, waar het voor den bewoner, den heer B.W. Rechter - vader van mijne dappere adjudanten B.W. en Jan Rechter - een verrassing moet geweest zijn om dien morgen te ontdekken dat zoo iets als een aanval op Dewetsdorp beproefd werd.
| |
| |
De vijand hield posities op het punt van den rand ten zuidoosten boven de kaffer-locatie, aan het zuidwesten, en ten westen om naar het noorden. De schansen van de Engelschen waren met klippen gebouwd, en met slooten voorzien. Op de klipmuren waren zandzakken met schietgaten. Al de posities waren uitstekend sterk verschanst, en tot lof van Majoor Massey, die bevel had over gedeelten van het Glocestershire Regiment, Highland Light Infantry en Irish Rifles, vijf honderd in getal, moet ik zeggen, dat hij en zijn manschappen zich zeer dapper gedroegen.
Wij waren allen te zamen negenhonderd man sterk, want Com. Hasebroek was niet opgedaagd: zoo ook Com. Prinsloo niet. Uit deze manschappen, echter moest ik een sterk patrouille op Roodekop, achttien mijlen in de richting van Bloemfontein houden, om bijtijds te rapporteeren, als versterkingen aan het komen waren. Eveneens moest ik manschappen zenden om de wacht te houden naar den kant van Thaba'Nchu, Wepener en Reddersburg, en ik kon het lagertje van den President, dien ik naar de plaats Prospect had doen trekken, niet onbewaakt laten. Met dezen afgetrokken, bleef ik met niet meer dan ongeveer vierhonderd vijftig man over, om het dorp mede aantevallen.
Het was een plezier te zien hoe uitstekend dapper de burgers daar te Dewetsdorp waren. Men kon weer moed vatten bij het aanschouwen van hoe zij schans voor schans bekropen, waar zij in sommige gevallen hoegenaamd geene schuiling hadden, en blootgesteld waren aan het gevaar van neergeschoten te worden.
Den eersten dag vorderden wij van het zuidoosten en het noorden tot dicht bij de schansen, en bleven in den nacht in de posities, waarheen kost aangebracht werd.
Den tweeden dag (22 Nov.) begon het schieten zeer vroeg in den morgen, tot laat in den namiddag. Onze voorste burgers, de Harrismithschen waren toen tot ongeveer honderd pas van de eerste schans. Daar zag ik een man kruipende, totdat hij onder des vijands fort kwam. Toen merkte ik dat de geweren over de schans gegeven werden aan den man, die daarheen gezeild had. Bij later onderzoek bleek het dat de man, die dit dapper stuk deed, niemand anders was dan Veldcornet W. Wessels van Harrismith, die later gepromoveerd werd tot Commandant in plaats van Com. Truter en nog later tot Asst. Hoofdcommandant. Toen hij het fort genomen had, konden de
| |
| |
DEWETSDORP. - KOPJES WESTELIJK VAN DE STAD, DOOR ENGELSCHEN BEZET.
| |
| |
burgers zonder groot gevaar daarin gaan; maar zij waren er nauwelijks in, toen de twee kanonnen der Engelschen ten westen van 't dorp geweldig op hen losbarstten. Ik deed toen injagen en gaf order, dat een groote schans van de Engelschen omtrent tachtig schreden daarvandaan bestormd zou worden, en het duurde niet lang of Veldcornet Wessels deed dit met vijfentwintig man. Geweldig werd op de bestormers uit eenige schansen, die nog verder lagen, gevuurd, maar zij drongen door en namen ook dat fort. Terwijl onze burgers nu achter de ingenomen schans zich schuil hielden, verlieten de Engelschen de forten, waarop de bestormers zoo hevig gevuurd hadden. Dit echter wisten Veldcornet Wessels en zijne burgers niet, want toen zij wat gerust hadden, en weer wilden beginnen te stormen, zagen zij dat het stil was, en dat zij alleen van de westerforten der Engelschen, over het dorp, beschoten werden. Ik, die alles in oogenschouw had, kon ook niet zien dat de forten verlaten waren.
Gen. Philip Botha joeg toen met zijn zonen Louis en Charlie in tot bij Veldcornet Wessels, en onderwijl ging de zon onder.
Aan het zuiden van het dorp zag ik nu uit den molen van den heer Wessel Badenhorst rookwalmen slaan, en men hoorde van allen kant:
‘Daar branden de Engelschen hun commissariaat: zij willen zich overgeven.’
Aan den noorder kant waar Com. De Vos posities hield hadden de Engelschen een sterke schans. Om deze schans te nemen zou men tweehonderd meter open en bloot moeten stormen. Dit fort was op zulk een punt dat Com. De Vos niet op des vijands positie kon vuren, anders dan op dat fort. Toen de zon nu ondergegaan was zond ik aan Com. De Vos bevel, dat hij den volgenden morgen, vóór de dag brak, die schans moest bestormen.
Den volgenden morgen had Com. De Vos dit ook gedaan.
Hij was in stilte het fort genaderd, en werd door de Engelschen niet opgemerkt vóór hij dicht bij de schans was. Zij vuurden geweldig op hem en twee zijner burgers sneuvelden. Maar er was geen keeren van de burgers. Zij sprongen de schans binnen en de Engelschen moesten zich overgeven. Zes hunner werden gedood, eenigen gewond en ongeveer dertig krijgsgevangen genomen.
Ik had ook den vorigen avond aan Veldoornet Wessels order gegeven het dorp te nemen. Den volgenden morgen had hij het ge- | |
| |
DEWETSDORP. - KAFFER WOONPLAATS EN KOPJE DOOR DE BOEREN GENOMEN.
| |
| |
daan, en kreeg het punt van de bank vlak aan het dorp ten westen in bezit.
De Engelschen hadden nu slechts eenige schansen ten westen van hem, niet verder dan een paar honderd schreden van elkander gelegen.
Ik was den vorigen avond naar het lager te Prospect gegaan, en van plan geweest vroeg bij de bestorming te zijn (daar ik wist dat het veel gemakkelijker zou zijn in het donker dit te doen) maar de dag overviel mij, en ik moest open en bloot van de kaffer-locatie injagen tot de sloot bij het dorp. Van daar was het veilig tot waar Veldcor. Wessels bij het punt van de bank was. Het laat zich denken dat het een genoegelijk oogenblik voor mij was de inwoners van Dewetsdorp aan wie ik zoo goed bekend was, te ontmoeten. Het was echter niet erg veilig rond te gaan. Na ik drie huizen bezocht had, dat van den onderwijzer Otto, Jacobus Roos en den ouden heer H. van der Schijf, en in elk een kopje koffie gedronken had, haastte ik mij bij de burgers te komen. De Engelsche schansen waren zoo goed dat zij nog hardnekkig tegenstand bieden konden. Dit duurde tot in den namiddag, en toen, ongeveer te drie uur, op den 23sten November, heschen zij witte vlaggen en was de slag geleverd.
Wij namen vierhonderd acht krijgsgevangenen, waaronder was Majoor Massey en zeven andere officieren. Er werden ook vijftig kaffers gevangen genomen. De Engelschen hadden van hunne gesneuvelden reeds begraven, en van die onbegraven waren, werd het getal niet opgenomen noch van de gewonden. Doch er waren ongeveer van zeventig tot honderd dood en gewond. Verder viel in onze handen twee Armstrong-kanonnen met meer dan driehonderd schoten, eenige wagens, paarden en muilen, en een goed voorraad Lee-Metford ammunitie.
Ons verlies was zwaar: zeven dood en veertien gewond, waarvan de meesten licht.
Toen alles in orde was, was de zon reeds onder. Laat in den avond kwamen wij in ons lager aan te Prospect, en ik had toen ook bericht, dat een groote colonne in aantocht was uit de richting van Reddersbrug, om Majoor Massey te ontzetten, maar zij was te laat.
Den volgenden morgen waren wij vroeg uit, om te zien wat met deze colonne te doen was. Wij namen posities in ten westen van Dewetsdorp en hadden dien dag meestal een kanongevecht. Wij
| |
| |
DEWETSDORP. - KOPJES WESTELIJK VAN DE STAD DOOR DE ENGELSCHEN BEZET.
| |
| |
bleven dien nacht in de posities. Den volgenden morgen zag ik dat de colonne, die reeds sterk genoeg voor ons was, op een versterking wachtte, en daar zij geen aanval wilde doen, besloot ik, aangezien mijn plan toch was een inval in de Kaapkolonie te doen, stil uit de posities te gaan en voort te trekken. Mijne stellingen waren zoo, dat ik ze ongemerkt kon verlaten. Ik liet echter een klein getal burgers daar om een vertooning te maken, opdat de Engelschen ons niet dadelijk opvolgen zouden.
| |
| |
DEWETSDORP. - ZUIDELIJK GEDEELTE DER STAD.
|
|