De strijd tusschen Boer en Brit. De herinnering van den Boeren-generaal
(1902)–C.R. De Wet– Auteursrecht onbekend
[pagina 212]
| |
Hoofdstuk XX.
| |
[pagina 213]
| |
Hattingh, die over de Harrismithsche en Vredesche burgers aangesteld was te ontmoeten. Wij moesten over den spoorweg tusschen Roodewal en Serfonteinsiding en hadden ditmaal hard te vechten. Vóór wij bij den spoorweg kwamen, beschoten ons de Engelschen schuin van het noordoosten, uit de richting van Roodewal, en toen wij op het spoor kwamen, bestookte ons, uit het zuiden, weder een ander getal van den vijand. Wij slaagden er echter in over te komen, met de wagens die Com. Van Aard bij zich had; maar hadden ongelukkig het verlies van één man dood, en drie gekwetst. Den volgenden dag gaf ik aan Com. Van Aard order om naar zijn wijk, midden Valschrivier, te gaan en zijne burgers de gelegenheid te verschaffen, verschooningen van kleederen, en, die ze nog hadden, versche paarden te gaan halen; want, hoewel de Engelschen heel wat huizen verbrand, en paarden weggenomen hadden, was het nog niet zoo ver gekomen, dat colonnes alles wat in hunnen weg kwam vernielden. Com. Van Aard ging, en helaas! eenige dagen daarna, hoorde ik dat hij - de alombeminde - in een gevecht gesneuveld was in de nabijheid van zijn plaats tusschen Kroonstad en Lindley. Hij werd op zijn eigen grond ter aarde besteld.
En nu begon ik het groote werk dat ik mij voorgesteld had. Ik gaf instructies aan Asst. Hoofdcom. Piet Fourie om als zijn afdeeling te nemen de districten: Bloemfontein, Bethulie, Smithfield, Rouxville en Wepener, en in die afdeeling de achtergeblevene burgers opnieuw te laten aansluiten - zonder echter iemand daartoe te dwingen, want ik was van gevoelen dat een gedwongen burger voor ons niets waard, en daarenboven niet te vertrouwen was. Onder hem zouden staan: Commandanten Willem Kolbe, Andries van Tonder en Kritzinger; Com. Kritzinger werd aangesteld in plaats van Com. Olivier, die te Winburg krijgsgevangen genomen werd.Ga naar voetnoot1) Rechter Hertzog stelde ik aan om als Asst. Hoofdcom. hetzelfde werk te doen in Fauresmith, Philippolis en Jacobsdal. Onder hem stonden Com. Hendrik Pretorius van Jacobsdal, en Com. Visser. Com. Visser was de man, die toen de manschappen van Fauresmith, | |
[pagina 214]
| |
nog vóór de inname van Bloemfontein, achterbleven, met zeventig of tachtig burgers doorkwam, en zich altijd trouw en dapper gedroeg, totdat hij zijn leven als een offer voor het recht van zijn volk in een gevecht te Jagersfontein gaf. Zijn naam zal bij ons volk in eere gehouden worden. Deze twee Asst. Hoofdcommandanten hadden nu een reuzenwerk te doen. Elkeen kan begrijpen dat het geen kinderspel was; maar ik zond Kapitein Pretorius met een kleine patrouille vooruit om voor Gen. Fourie den weg te bereiden en Kapt. Scheepers voor Rechter Hertzog. De één moest zeggen: ‘Houdt julle gereed, oom Pieter komt’; de ander ‘Houdt julle gereed, Rechter komt.’ Het ging goed. Gen. Fourie volgde spoedig en deed doortastend werk. Hij was in zijn afdeeling niet lang of hij had 750 man onder zich, en had ook verscheidene gevechten gehad. Het is omdat hij zoo krachtig optrad dat de Engelschen de zuidoostelijke dorpen weder met garnizoenen voorzagen, zooals Dewetsdorp, Wepener en andere. Met Gen. Hertzog ging het nog beter. Hij had spoedig 1200 man op de been. Gen. Fourie had niet zoo veel manschappen in zijn afdeeling onder wapen gebracht, omdat vele burgers uit die districten met de overgave van Prinsloo krijgsgevangen genomen waren. Gen. Hertzog leverde slagen te Jagersfontein en te Fauresmith. Ik moet hier er van melding maken dat toen ik over de Magaliesbergen gekomen was, had ik reeds Veldcornet C.C. Badenhorst met zevenentwintig man naar de districten Boshof en Hoopstad gezonden om een dergelijk werk daar te doen. Het had niet lang geduurd of hij, nu tot commandant gepromoveerd, 1000 man onder zich had. Ook hij was verscheidene malen met de Engelschen slaags geweest; en hij was niet lang zoo werkzaam, of ik stelde hem als Asst. Hoofdcommandant aan. Ik verwacht het dat de vraag hier gedaan zal worden door den lezer, die mij goed gevolgd heeft, hoe het te verantwoorden is, dat bijna drie duizend burgers aldus opnieuw het wapen konden opnemen, en aldus hunnen eed van neutraliteit breken? In antwoord doe ik de wedervraag: Wie hebben de termen van dien eed eerst gebroken: de burgers of de Engelsche militaire overheden? Dan is het antwoord bij de hand: De militairen. Ziet, Lord Roberts had een proclamatie uitgevaardigd waarin afgekondigd werd dat, indien | |
[pagina 215]
| |
FREDERICKSTADT. - KOPJE OOSTELIJK VAN HET STATION DOOR ENGELSCHEN BEZET.
| |
[pagina 216]
| |
de burgers den eed van neutraliteit aflegden, en zich stil en rustig op hunne plaatsen gedroegen, hij hun protectie voor hunne personen en goederen verleenen zou. Maar wat gebeurde? Hij zelf eischte van hen telkens rapport te doen bij de Britsche militaire autoriteiten, als er Boerenverkenners of commando's op hunne plaatsen kwamen, en dreigde hen te straffen indien zij dit niet deden. Oude menschen ook, die nooit een voet van hun werf zetten, zagen zich beboet met honderden ponden als de spoor- of telegraaflijnen in de nabijheid van hunne huizen vernield werden. Daarbenevens in stede ervan dat protectie aan de burgers gegeven werd, werd hun vee van hen door de militairen genomen, tegen prijzen die zij niet wilden, en dit dikwijls met geweld! Ja, zelfs van weduwen, die niet eens zonen op commando hadden, werd alles genomen. Indien de Engelschen aldus hun deel van het contract braken, hadden dan de burgers niet volkomen recht om zich ontslagen te beschouwen van de verplichtingen die de eed op hen legde? En dan, als men ook verder er aan denkt, dat de Engelschen niet schroomden om zulke soorten van menschen als er ongelukkig op aarde zijn, als de ‘National Scouts’ te gebruiken, en aldus personen te wapenen die den eed van neutraliteit gezworen hadden, waar dan bleef de verplichting op den Boer om zijn eed te houden? Dan nog gold de plicht, dien een ieder had tegenover zijn eigene Regeering, welke Regeering nooit een eed erkennen kon, die hare burgers geen recht hadden te zweren, evenmin als dit een soldaat kon doen. Neen! alles samenvattende kon geen rechtgeaarde burger anders dan het wapen weder nemen, niet alleen om zijn plicht als burger getrouw te zijn, maar ook om niet als een lafaard gebrandmerkt te staan, een man die nooit in de toekomst zijn hoed van zijn oogen zou kunnen lichten. Ik verordende dit één en ander te Doornspruit, district Kroonstad op den 23sten September 1900, en toen ging ik van daar in de richting van Rietfontein om op den 25sten de Heilbronsche commando's te ontmoeten waar ik hen te Heilbron op den 25sten besteld had. |
|