De strijd tusschen Boer en Brit. De herinnering van den Boeren-generaal
(1902)–C.R. De Wet– Auteursrecht onbekend
[pagina 166]
| |
Hoofdstuk XVI.
| |
[pagina 167]
| |
BETHLEHEM. - KOPJE AAN BOVENZIJDE VAN DEN WEG.
| |
[pagina 168]
| |
Nu wilde ik niet hoofdcommandant zijn, als ik het vertrouwen der officieren niet bezat, en daar wij acht mijlen ten oosten van Lindley telegrafische verbinding met Bethlehem hadden, ging ik daarheen en vroeg den President, in een telegrafisch gesprek met hem, dat hij toch eene verkiezing zou toelaten. 't Was vergeefs. Zijn HoogEdele weigerde dat er een electie zou gehouden worden. Ik trok nu de stoute schoenen aan, en riep stil weg de officieren bijeen om eene verkiezing te houden, opdat ik weten mocht hoe men over mij als hoofd van de Vrijstaatsche legers gezind was, vast besloten, dat indien de meerderheid der officieren tegen mij zouden zijn, en de President weigerde de verkiezing van een ander goed te keuren - hetwelk in zijne macht lag - ik dan, in de hoedanigheid van hoofdcommandant in zulk geval niet zou blijven voortstrijden, en als zoodanig aftreden. Behalve Hoofdcom. Hattingh en zijne officieren op het Drakengebergte, en Vechtgen. Roux en zijne officieren waren al de oudste Commandanten van den Vrijstaat op de vergadering. De stemming geschiedde met geslotene stembriefjes en de uitslag was dat er twee stemmen waren voor Gen. Marthinus Prinsloo, één voor Gen. Piet de Wet, drie voor Com. Olivier en zesentwintig voor mij. Ik telegrafeerde toen aan den President wat ik gedaan had. Hij berustte zich daarin; en ik gevoelde mij ook tevreden, want ik wist nu waar ik stond. Ook was de heer Marthinus Prinsloo tevreden, hoewel ik hier van hem dit getuigen moet, dat het niet hij was, die op eene verkiezing had aangedrongen. Het bleek nu spoedig, dat het doel van de Engelschen was Bethlehem intenemen. De macht, die in de omgeving van Senekal was, rukte op naar Lindley, en toen zij het dorp genaakte, trokken de troepen die daarin waren uit, en allen gingen in de richting van Bethlehem. Het gevolg was dat een groote sterkte van Engelschen concentreerde en oprukte naar dit dorp. Wij waren nu ongeveer 5,300 man sterk, want Gen. Roux vereenigde zich met mij met een gedeelte zijner manschappen. Eén deel zijner burgers bleef te Houtnek, nabij Ficksburg, en een ander te Witnek. De Engelschen naderden, en te Elandsfontein, twaalf mijlen ten oosten van Lindley, vond wat hoofdzakelijk een kanonnengevecht was, plaats, maar er werd ook hard met kleingeweren gevochten. | |
[pagina 169]
| |
KOPJE WEST VAN BETHLEHEM. IN HET BEZIT DER BOEREN GEBLEVEN.
| |
[pagina 170]
| |
Het gevecht duurde anderhalven dag. Een dapper stuk deed Com. Michal Prinsloo hier. Hij schoot de manschappen, die drie Engelsche kanonnen bedienden, weg. Ik kwam juist toen zijne burgers dit gedaan hadden, bij hem in de positie. Met honderd man stormde hij nu de stukken, met het doel om ze te gaan halen. Terwijl hij aldus chargeerde, beschoot ik de troepen bij de kanonnen met een Krupp en een vijftien-ponder Armstrong zoo hard, dat zij over een bultje moesten wijken. Com. Prinsloo kwam tot bij de kanonnen en nam ze in bezit, doch er waren daar geene paarden, om de drie stukken te vervoeren. Hij trachtte ze nu met zijne burgers te verwijderen, onder een hevig bombardement van de Engelschen, die hem van een ander punt beschoten. Dat zou hem echter niet verhinderd hebben zijn doel te bereiken; indien niet ongelukkig groote troepenmachten op hem en zijn honderd man hadden afgestormd. Ik kon hen met mijn twee kanonnen ook niet terughouden, want zij waren beiden onklaar geraakt: de nippel van het Armstrong was weggevlogen, en (iets dat nog nooit gebeurd was) de slot van het Krupp was vastgebrand. Ware het niet voor dien tegenspoed met de twee stukken, dan had Com. Prinsloo de kanonnen met zijne manschappen uitgebracht, tot over een bultje, waarheen ik spannen paarden in aantocht had. Hij moest echter wegjagen al wat hij kon en de kanonnen in den steek laten. In den avond waren de Engelschen zoo ver ten noorden om, dat wij maar weer onze posities verlaten moesten. Wij trokken naar Blauwkop en den volgenden dag naar Bethlehem. Intusschen was ik weer met een ontzaglijk zwaar wagenlager belast. De wagens pakten in den laatsten tijd bijna onopgemerkt samen om mij. De aanleiding tot het met zich medenemen van de wagens lag daarin, dat toen de Engelsche legers op de plaatsen van de burgers kwamen, zij die en de ossen der burgers wegnamen. Het was dus een harde zaak voor de Boeren dat zij zich van hun eigendom zoo beroofd zagen, en zij dachten dat zij het zouden kunnen redden door hunne wagens, karren en andere rijtuigen naar het commando mede te brengen. Nu ligt het wel in den aard van iederen mensch om te redden wat hij redden kan; maar ik zag toen in, dat waar men trachtte zijn wagens te redden, men dit doen zou ten koste van onze groote zaak. Dit echter kon niemand verstaan. De groote | |
[pagina 171]
| |
REITZ HOEVE DOOR DE ENGELSCHEN BEZET.
| |
[pagina 172]
| |
fout van onze legers lag daarin, dat de burgers niet gehoorzaam waren, vooral op punten, waar het hunne bezittingen gold. Ik kon mij op de vrijwilligheid alleen van de burgers beroepen, en daarom, indien ik het toen gewaagd had, de wagens met geweld te verwijderen, zou dit revolutie verwekt hebben, en dit zou nadeelige gevolgen met zich gesleept hebben.
Daar ik van plan was het dorp Bethlehem te verdedigen, ging ik vroeg in den morgen van den dag, die nu volgde, met de generaals en commandanten om de posities te bezien, en wees aan elkeen aan de stelling, die hij intenemen had. Onze verdedigingslijn lag van het zuiden van Wolhuterskop, west om tot het noordwesten van het dorp. De officieren gingen toen terug en brachten de commando's, die ten zuiden van Bethlehem achter de eerste randjes lagen, naar de posities. Ik had vele burgers, wier paarden zoo zwak waren, dat zij te voet moesten gaan: ook anderen waren er te voet, die zich bij de wagens bevonden. Deze ‘voetgangers’, die bij de wagens niet noodig waren, posteerde ik in Wolhuterskop ten zuidwesten van Bethlehem. Ik zond daarop een kennisgeving aan de inwoners van Bethlehem, dat daar het dorp verdedigd zou worden, de vrouwen en kinderen, ten minste, hetzelve verlaten moesten. Het duurde nu niet lang of verscheidene vrouwen en kinderen, en zelfs mannen, gingen uit naar Fouriesburg. De gevangene Vilonel werd ook naar dit dorp gezonden. Tegen vier uur in den namiddag kwamen de voorposten van de Engelsche machten aan. Vijftien verkenners reden vooruit naar de plaat of rand ten noorden van het dorp. De burgers lieten hen komen tot dicht bij en schoten op hen. In een oogwenk lagen negen plat. De andere zes ontkwamen: of zij ongedeerd waren valt te betwijfelen, daar zij tot zeer dicht bij ons kwamen.Ga naar voetnoot1) En nu verliepen er slechts weinige oogenblikken of het dreunde van het rumoer van een groot gevecht. Kanonnen en geweren kwa- | |
[pagina 173]
| |
KOPJES IN DE OMGEVING VAN BETHLEHEM.
| |
[pagina 174]
| |
men in volle werking. Overal in de posities verzetten de burgers zich dapper; vooral was dit het geval met de voetgangers die ik in Wolhuterskop geplaatst had. Zij vuurden hevig op de Engelschen, wanneer dezen nagenoeg kwamen. Den volgenden dag kwam van den kant van Reitz een groote macht, die van de Zuid-Afrikaansche Republiek was opgerukt, en als ik het wel heb, onder het bevel van Gen. Sir Hector Mc. Donald stond. Gen. Mc. Donald vereenigde zich met de generaals Clemens, Hunter, Broadwood, Paget en misschien ook anderen, die nu te Bethlehem waren, om aan den Vrijstater een einde te maken. Verschrikkelijk bombardeerden zij onze posities, gelukkig echter, zonder ernstige gevolgen. Over dit bombardement sprekende, moet ik hier van de merkwaardige en ontzettende uitwerking van een granaat van een lyddiet-kanon melding maken. Zij viel op de stelling ten noordwesten van Bethlehem door Com. Steenekamp gehouden, en doodde vijfentwintig paarden. De paarden stonden tweehonderd pas, achter de posities der burgers, en de granaat barstte voor hen op een klipplaat. Allerverschrikkelijkst was de aanval recht vóór het dorp op de posities van de commandanten Van Aard en Piet Fourie. Het was onmogelijk voor die officieren het daar uit te houden, en, vóór ik in staat was uit andere stellingen versterkingen daarheen te zenden, moesten zij wijken Dit was ongeveer te 12 ure. Eén kanon bleef daar in den slag, doch vóór men retireerde, storte men het van de krans van den berg naar beneden, en het werd stuk gebroken. De vijand nam Bethlehem in. Wat het verlies van de Engelschen was herinner ik mij nu niet meer; maar ik heb het geweten. Mijn informatie kreeg ik, den volgenden dag, van onzen telegrafist, Bland. Hij ‘tapte’ de telegraafdraad te Zuringkrans, en vóór Gen. Clemens uit Bethlehem het ontdekte, dat hij niet met het garnizoen te Senekal sprak, had Bland van hem alle bijzonderheden van de dooden en gewonden gekregen. Wij trokken met onze commando's door Retiefsnek ten zuiden van Bethlehem. Te Retiefsnek vond ik President Steyn en de Regeering. | |
[pagina 175]
| |
ENGELSCHE SOLDATEN.
|
|