De strijd tusschen Boer en Brit. De herinnering van den Boeren-generaal
(1902)–C.R. De Wet– Auteursrecht onbekend
[pagina 140]
| |
Hoofdstuk XIV.
| |
[pagina 141]
| |
ROODEWAL. - HUIS OP HET OOSTEN VAN HET STATION V ANWAAR DE BOEREN HET STATION BESCHOTEN.
| |
[pagina 142]
| |
schotten ingesloten had. Hij wilde eenige voorwaarden stellen. Mijn antwoord was natuurlijk: ‘Onvoorwaardelijke overgave!’ Hij vroeg daarop tijd om met den bevelvoerenden officier dit te gaan zeggen, en ging terug. Men deed mij niet lang wachten. Daar wapperde de witte vlag. Twee honderd Hooglanders namen wij gevangen en zes en vijftig zwaarbeladen wagens, op een paar na, allen met zestien ossen bespannen, vielen in onze handen. Gelukkig gebeurde dit buiten 't gezicht van Heilbron of Roodewalstation. Ook was er geen schot geschoten, en tot nog toe zag ik dat ik niet te vreezen had dat de kans bestond van verhinderd te worden in het doel, dat ik voor oogen had, om namelijk een vette buit te Roodewal te nemen. Ik ging dadelijk terug tot waar ik den vorigen nacht overbleef. Gen. Philip Botha trok met de krijgsgevangenen en den buit door naar het lager van den President, en was den volgenden morgen weder bij mij. In den avond op den 6den Juni was ik op weg naar Roodewal. Te Walfontein verdeelde ik mijne manschappen. Ik zond Com. Steenekamp met driehonderd man en een Krupp om, den volgenden morgen als het begon te lichten, Vredefortweg-station aantevallen. Gen. Froneman met Commandd. Nel en du Plooij, ook met driehonderd man, één Krupp en één snelvuur kanon beval ik een kamp bij de roode randjes een mijl ten noorden van Rhenosterrivierspoorwegbrug met het breken des daags aan te vallen. Ik zelf nam met mij Com. Piet Fourie en tachtig man met één Krupp, en ging naar Roodewal-station. Te Doorndraai liet ik ons klein lagertje, of liever paar wagens staan, met twintig man, en deed honderd burgers blijven, waar zij reeds den vorigen dag waren, om tusschen mij en Heilbron de wacht te houden. Ik wist volgens wat ik uit de verkenning van Kapt Scheepers vernomen had, hoe de vork in den steel zat. Hoewel mij gerapporteerd was dat te Vredefortweg-station ten hoogste vijftig troepen te zien waren, gaf ik toch aan Com. Steenekamp drie honderd man, omdat ik wist dat de grootste macht van Engelschen ten noorden daarvandaan was, en er gevaar bestond, dat er versterking spoedig naar Vredefort weg kon gezonden worden | |
[pagina 143]
| |
RHENOSTER RIVIER. - KOPJES IN BEZIT VAN EEN DERBYSHIRE REGIMENT DAT DOOR DE WET WERD GENOMEN 10 JUNI 1900.
| |
[pagina 144]
| |
Veel grooter was de macht, die Gen. Froneman te bestrijden had, doch hoewel zij goede stellingen hadden, waren de posities, die de generaal kon innemen ook zeer goed, en daarom gaf ik hem twee stukken, maar niet meer manschappen dan Com. Steenekamp. Te Roodewal werd mij gezegd, waren er niet meer dan honderd Engelschen, maar zij hadden zich zeer goed verschanst. (Het bleek later dat er meer dan dubbel dat getal waren). Zeer vroeg op den 7den Juni kwam ik te Roodewal aan. Ik naderde het station tot op achthonderd pas. Het krupp was bij mij. Ik deed de paarden afhaken en het stuk posteeren. Hoort! dat is een salvo van geweerschoten in de verte. Dat is op Gen. Froneman, ik weet het. Er is weer een salvo. Nog een. Zoo? Alles is weer stil... Het zal nog twee uren duren vóór het licht wordt. Van het donker maak ik nu goed gebruik. Vier man zend ik te voet om zoo dicht als het mogelijk is naar het station te gaan, en te zien wat zij ontdekken kunnen. Zij kruipen tot een honderd pas daarvandaan. Zij komen terug nog voor het licht is en vertellen mij, dat er ontzettend veel goed daar moet zijn, of dat de Engelschen hooge verschansingen hebben opgeworpen. Zij hebben ook zeer veel spoorwegwagons zien staan. Maar alles was stil. Zij hebben geen mensch zien roeren. Het begon te lichten. En kort daarna zond ik een man met een witte vlag in en eischte van den bevelhebber dat hij zich zou overgeven. 't Antwoord kwam dadelijk, achter op mijn briefje geschreven: ‘We will not surrender!’ (Wij zullen ons niet overgeven!) Daarop deed ik zoo hard als ik kon vuren, zoowel met het krupp als met de mausers, en niet minder geweldig werd ik beantwoord door de Engelschen. Wij hadden geene schuiling. Er was slechts een ondiepe holte in den vorm van een ‘pan,’Ga naar voetnoot1) zoo vlak, dat het voorbeen van een paard onder de knie afgeschoten werd. Ten noordwesten van den spoorweg was er wel een diepe pan, | |
[pagina 145]
| |
omtrent duizend schreden van het station, waar de paarden schuiling konden hebben; maar daar zouden de manschappen even onbeschut zijn als waar zij zich nu bevonden. Ik had ook, toen ik ging om positie te nemen, daar niet willen gaan; want ik zou over het spoor hebben moeten gaan, en er zou dan gevaar geweest zijn dat de Engelschen ons zouden bemerkt hebben. De burgers moesten, om zoo veilig mogelijk te zijn, platliggen; maar dit konden de manschappen, die het krupp bedienden niet, en ik zag dat zij weg moesten. Daarom gaf ik hun order: ‘Haak die kanon aan, en jaag tot drie duizend trêe weg, en vuur van daar al wat julle kan.’ De paarden werden naar het kanon gebracht onder een regen van kogels. Terwijl dit gedaan werd gaf ik aan de tachtig man bevel om zoo hard mogelijk op de schansen der Engelschen te schieten, en zoodoende te verhinderen dat zij goed mikken konden. Wonderlijk! Kapitein Muller joeg met zijn kanon weg, zonder letsel aan man of paard, tot op 3000 meter. Van daar bombardeerde hij met dezelfde uitwerking op den vijand. Omtrent te 10 ure gaven de Engelschen, met wie Gen. Froneman te doen had, zich over. Ik liet met den grootsten spoed de andere twee stukken halen. Te half 12 uur kwamen zij, en bestookten, van twee punten de Engelschen. Na een uur nog onder het vuur van drie kanonnen en tachtig mausers te zijn, heschen de Engelschen de witte vlag. Ik staakte het schieten, en reed naar het station toe. Twee officieren kwamen naar mij uit. Zij zeiden dat zij gewillig waren zich over te geven, op voorwaarde, dat zij al hun privaat eigendom, zooals kleederen, kombaarsen en wat dies meer zij, konden behouden, tezamen met de mail. (Er waren, zoo zeiden zij, twee Engelsche mails daar). Ik gaf hem ten antwoord dat, wat hun privaat eigendom betrof, zij dat houden konden, daar ik nog nooit in mijne tegenwoordigheid had toegelaten, dat de persoonlijke bezittingen van krijgsgevangenen genomen werden;Ga naar voetnoot1) maar wat de brieven | |
[pagina 146]
| |
betrof, kon ik niet toelaten dat die hunne bestemming bereiken zouden, tenzij dan het vuur als zoodanig kon beschouwd worden. De officieren hadden niets anders te doen dan in te willigen. Wij hadden hen 100 treden van het station ontmoet, en als zij dit niet gedaan hadden, dan zou ik het station zekerlijk laten bestormen hebben. Maar zij gaven zich over. Toen wij bij het station kwamen, stond een ieder verbaasd over de prachtige verschansingen, die de Engelschen gemaakt hadden met geperste balen van kleederen en kombaarsen en postzakken. De verschansingen waren zoo goed, dat het verlies des vijands niet groot was. Er waren slechts zeven en twintig dood en gewond. Wij namen twee honderd krijgsgevangen. Behalve de balen van kieederen, waarmede de Engelschen fortificaties gemaakt hadden was er nog veel goed op de spoorweg-wagons: honderden kisten van allerlei benoodigdheden: ook ammunitie in ontzaglijk groote hoeveelheid. Duizenden kisten klein geweer ammunitie en van Lyddiet: dan, granaten, kartetsen en eenige honderden van de projectielen der groote scheepskanonnen, waarmede Lord Roberts van plan was de forten van Pretoria te bombardeeren. Verscheidene burgers beproefden deze reuzen van bommen op te tillen, maar er was niet één man, die dit alleen doen kon. Men kan zich verbeelden wat de hoeveelheid en waarde van alles dat ik hier nam was, als ik zeg, dat ik later in de nieuwsbladen las, dat ik aan het Britsche gouvernement een schade van drie kwart millioen pond sterling daar aanbracht. Doch op dat oogenblik dachten wij er zelfs niet aan de schade te berekenen. Wij hadden er geen tijd voor en het zou ons ook niets in den zak gebracht hebben. Eén ding alleen ging mij ter harte: dar ik de kostbare winterkleeren, de kombaarsen en de laarzen, die daar in zeer groote hoeveelheid waren, voor onze burgers niet vervoeren kon. Er was geen tijd voor, want ik wist dat de Engelschen het spoor tot hunnen dienst hadden en dat zij van Bloemfontein, Kroonstad en Pretoria zeer snel troepen naar Roodewal vervoeren konden. En... ik kon mijn schat niet vervoeren. Ik moest alles tot een prooi der vlammen geven. Vóór ik, echter, dit deed, liet ik de burgers toe de postzakken te openen en daaruit te nemen wat zij wilden. Er waren in die zakken | |
[pagina 147]
| |
GROEP BOERENAANVOERDERS.
Pres. Steijn. A. Fischer. | |
[pagina 148]
| |
allerlei kostbare pakketten, waarin voor het meerendeel gevonden werden warme onderkleeren van de eerste klas, kousen, hemden - voorts sigaren en sigaretten. Wat waren de burgers spoedig druk bezig met het openen der zakken. Elk een was daar plotseling postmeester geworden. Toen de Boeren zich aldus bezighielden, kwamen tot mij van de krijgsgevangen en vroegen mij, of zij ook van de postzakken konden openen en er van de pakketten uitnemen? ‘Neemt,’ zeide ik hun, ‘wat en zooveel als julle wilt. Het moet toch alles verbrand worden.’ En toen was het aardig de tweehonderd troepen te zien hun eigen mail berooven. Zij kregen kust en keur, en werden gaandeweg zoo keurig, dat zij de ‘plumpuddings’ als lekkernij niet meer rekenden Ik had wel op de spoorlijn, noord en zuid, al de bruggen laten vernietigen om den vijand te verhinderen onbelemmerd te naderen. Dit echter stelde mij niet gerust, en ik moest mij reppen. Allereerst, moest ik een plan vinden om van de ammunitie te redden, vóór ik den ganschen boel aan brand stak. Ik had echter geen wagens bij mij om, wat ik van ammunitie wilde vervoeren, te verwijderen. Daar lag voor mij dus geen ander weg open dan, wat ik weg wilde nemen, dit door de burgers te doen wegdragen. Maar zij waren aan buiten! Het is genoeg om dit te zeggen, en die iets weet van onze commando's, zal het verstaan dat ik de grootste moeite had om handen te krijgen. Toch slaagde ik er in eenigen hunner van de postzakken weg te krijgen. De buitgeest echter, was onder de burgers, en ik kon maar weinig uitrichten. Gaf ik een burger werk, dan duurde het niet lang of hij was er van weg, en men moest hem gaan zoeken, of een ander inroepen om het werk te doen. Het gelukte mij, echter, kanon- en Lee-Metford ammunitie (want toen waren de burgers begonnen te vechten met Engelsche geweren) weg te krijgen. Van vijf tot zeshonderd kisten werden weggedragen, in verschillende gedeelten, drie honderd pas daarvandaan. Toen de zon onderging moesten de Boeren weg. Wat was het een gezicht! Elk een had zijn paard geladen uit een winkel, waar hij niets te | |
[pagina 149]
| |
betalen had, of ook te betalen zou hebben. Er was geen plaats op het zadel voor den ruiter, en hij ging vooruit zijn dier leidende. Maar het grootste pret was de Tommies te zien, toen ik order gaf, dat zij voort moesten. De arme, goede veldcornet, die belast was met de taak van hen naar ons lagertje te brengen had zijn werk om hen van den buit weg te krijgen, en toen hij eindelijk er in slaagde, droegen de soldaten zulke groote drachten, dat men wel denken kon, dat elk een van hen een winkeltje wou gaan openen. Maar zij konden onder zulke lasten niet voort - dat laat zich denken - en zij waren verplicht hunne bundels lichter te maken: Streep, streep, zooals wij in 't Afrikaansch zeggen, lag de weg vol met wat zij niet meer dragen konden. En nu moest het vuur zijn werk doen. Ik koos vijftien man, en stak den grooten buit aan brand op verschillende plaatsen, waar wij daarvoor met de planken van kisten gereedheid hadden gemaakt. Tegelijk sloegen de vlammen overal uit. Zeer haastig sprongen wij toen te paard en jaagden weg. Wij waren op een afstand van vijftien honderd pas, toen wij de ontploffing van de eerste bommen hoorden. Wij sloegen het tooneel gade. Het was het fraaiste vuurwerk, dat iemand zich ooit voorstellen kon; en daar het een donkere nacht was, was het schouwspel des te indrukwekkender. Men kon tusschen het harde gebulder der groote granaten de zachtere klanken van de ontploffende hoopen cordite hooren; maar het prachtigste van alles was het veelkleurig licht, dat zich hoog in de donkere lucht verspreidde. Wat de slag van Gen. Froneman betreft ten noorden van Rhenosterrivierbrug, die was te 10 ure afgeloopen. Het schieten dat wij gehoord hadden was van wachten, die dadelijk naar een rand vluchtten, waaronder hun kamp stond. Onze burgers en de Engelschen hadden toen stellingen tegenover elkander op klipkopjes, en verlatene kafferkliphokken of kralen, die dagteekenden uit den tijd van Moselekatze (Umziligazi). Hoewel de Engelschen goede posities hadden, en meer dan tweemaal in getalsterkte dan de Boeren waren, was het voor hen onmogelijk het tegen ons vuur uit te houden. Zij hadden geen kanonnen en wij hadden, zooals de lezer weet, één | |
[pagina 150]
| |
krupp, en één klein snelvuur kanon, dat een uitwerking had als een Maxim-Nordenfeldt. Zij moesten zich overgeven. Vijfhonderd werden krijgsgevangen genomen, waaronder waren Kapt. Wyndham Knight en andere officieren. Colonel Douglas sneuvelde en honderdzeventig werden gedood en gewond. Ook was Com. Steenekamp voorspoedig geweest. Zonder een schot te schieten had hij het kamp te Vredefortweg-station ingenomen, en maakte achtendertig krijgsgevangenen. Wij hadden dus 800 krijgsgevangen genomen, en een ontzettend groote voorraad goed en ammunitie van den vijand vernield. Het was voor ons een wondervolle dag, en dit met haast geen verlies. Te Roodewal, waar ik voor mijne manschappen geene beschutting had, werden er slechts twee gewond, en waar Gen. Froneman vocht sneuvelde één, de burger Mijburgh, en werden twee licht gewond. Wij gevoelden ons diep dankbaar. Maar het stemde ons treurig toen wij er aan dachten, dat wij niet meer van de ammunitie en kleederen behouden konden. 't Was, evenwel een zwaar verlies voor den vijand. Het was winter en dit waren juist warme kleeren voor de troepen. Het zou den Engelschen wel wat moeite bezorgen, en eenige tijd zou verloopen vóór zij weer uit Europa het noodige krijgen konden. Ongetwijfeld had Lord Roberts eenigszins reden om op mij boos te zijn; maar ik kon mij gelukkig troosten, dat de haat wel met den tijd vergroeien zou; vooral als hij, na een weinig kalm nadenken, het zou moeten toegeven dat ik volkomen in mijn recht was, en dat hij wat haastig was om zoo veel goed, zoo ver naar vorentoe, met zeer zwakke bescherming, bij een station op één te hoopen. Waarom had hij het niet te Kroonstad of liever nog te Bloemfontem gelaten totdat al de bruggen op den spoorweg naar Pretoria door ons vernield, hersteld waren. Lord Roberts was in der daad een beetje te mak geworden tegenover de Vrijstaters, die waar zij ook aan denken, nooit voor een enkel oogenblik daaraan konden denken hun land af te geven. Den volgenden dag kreeg ik bericht dat er dertig Engelschen gezien waren, acht mijlen ten westen van Roodewal, in de richting van Kroonstad trekkende. Gen. Froneman ging hen halen met dertig man. Ik ging den volgenden dag, 8 Juni, tot drie mijl west van het | |
[pagina 151]
| |
spoor en deed de krijgsgevangenen onder Veldcor., later Com., De Vos een weinig verder trekken. De ammunitie, die ik te Roodewal liet wegdragen, moest ik nu in veiligheid brengen. Om dat te doen zond ik in den nacht de commandanten, elk een met twee wagens, om die te Roodewal te gaan opladen en naar mijn woonplaats, Roodepoort, drie mijlen van de spoorwegbrug van Rhenosterrivier te nemen. De drift daar had een gewone zandblok. Ik beval dat men de ammunitie in het zand in den wagenweg, waar die ten zuiden uit de rivier ging, moest gaanBOEREN-AMBULANCE IN BESLAG GENOMEN DOOR DE ENGELSCHEN.
begraven, en dan er over te rijden, zoodat niemand kon weten dat er iets verborgen was. Later ontdekte ik dat de commandanten niet al de ammunitie weggenomen en begraven hadden. Vóór ik dit hoofdstuk eindig heb ik iets afschuwelijks te boek te stellen. Veldcor. Hans Smit, van het district Rouxville wist stilletjes met den gevangen officier, Kapt. Wyndham-Knight te knoeien, en kreeg van hem een vrijgeleide door des vijands linies naar Kroonstad, en tevens een verzoek van dezen officier aan de Britsche autoriteiten aldaar, om hem (Hans Smit) met twintig burgers, een vrij- | |
[pagina 152]
| |
geleide naar het district Rouxville te geven. Dat een Vrijstaatsche officier dit kon doen! Zijn naam zal gebrandmerkt blijven door elken eerlijken man! Daarentegen zal den naam van Kapt. Wyndham-Knight door mij en elkeen, die zijn land en volk oprecht dient, hooggeeerd zijn, als van één, die zelfs, waar hij in gevaar was van ontdekt te worden, nog zijn volk diende. Veldoor. Smit deserteerde met zijn twintig burgers in den nacht van den 10den Juni, en eenige dagen waren verloopen vóór ik zijn lage daad ontdekte. Het was mij gemakkelijker tegen het groote heir van Engeland te vechten, dan tegen zulke laagheden onder mijn volk. Tegen beiden te strijden eischte een ijzeren wil; maar zelfs voor een ijzeren wil, verschafte zulke dingen bittere oogenblikken - beproevingen, welke, zooals ons Afrikaansch spreekwoord zegt, niet in een mans kleederen gingen zitten. |
|