De strijd tusschen Boer en Brit. De herinnering van den Boeren-generaal
(1902)–C.R. De Wet– Auteursrecht onbekend
[pagina 122]
| |
Hoofdstuk XII.
| |
[pagina 123]
| |
JAMMERSBERG. - KOPJES DOOR DE BRITTEN GEHOUDEN.
| |
[pagina 124]
| |
niet zich te beklagen als het kalf verdronken is. Neen! veeleer zeg ik, dat elk een die het met onze groote zaak goed meende en getrouw bleef, naar het beste van zijn overtuiging handelde; en over de uitkomst moet men maar zwijgen. Wij rukten met onze commando's naar Zandrivier op. Te Tabaksberg had Gen. Philip Botha een kort, maar hevig gevecht met de voorste colonnes van Lord Roberts. Ik verliet Thaba'Nchu de laatste van allen. Te Korannaberg, liet ik Gen. de Villiers blijven met de Commandd. de Villiers (Ficksburg), Crowther (Ladybrand), Roux (Wepener), en Potgieter (Smithfield) om te opereeren in de zuidoostelijke districten, en aldus te verhinderen, indien mogelijk, dat de groote graanschuur van den Oranje Vrijstaat (Ladybrand, Ficksbrug en een deel van Bethlehem) van ons niet beroofd werd.Ga naar voetnoot1) Deze dappere generaal deed uitstekend werk en leverde prachtige slagen. Te Gouveneurskop en te Wonderkop bezorgde hij de Engelschen groote verliezen. Hij moest echter steeds voor overmachten wijken. Al gaande kregen zij de graandistricten in hun bezit, maar zij kregen ze toch niet zonder daarvoor te betalen. De Engelschen achtervolgden Gen. de Villiers tot naar Senekal | |
[pagina 125]
| |
en Lindley, en te Biddulphsberg, nabij het eerstgenoemde dorp leverde hij weder een goeden slag. De vijand leed hier een zwaar verlies. Maar hier overviel ons ook een groote ramp, daarin dat Gen. de Villiers zwaar in het hoofd gewond werd. Dáár vond ook iets anders, dat zeer treurig was, plaats. Op één of ander manier raakte het gras aan brand. Het was zeer droog, en daar de wind zeer sterk waaide, vlogen de vlammen over de posities waar er vele gewonde Engelschen lagen. Zij konden niet gered worden, en zoo kwam menig arme soldaat in het vuur tot een treurig uiteinde. Men wist geen raad met den zwaar gewonden Gen. de Villiers; en er bleef geen andere weg open, dan den bevelvoerenden officier van het garnizoen te Senekal te vragen om hem toetelaten tot de geneeskundige hulp der Engelsche dokters. Het verzoek werd goedgunstig toegestaan en Gen. de Villiers kwam onder de zorg der Engelsche ambulance. Ongelukkig bezweek hij later aan zijn wond. Het werd mij medegedeeld dat de persoon, die het verzock naar Senekal weg bracht ex-Com. Vilonel was, die toen als privaat burger diende. Een paar dagen later ging hij 't wapen neerleggen, zoodat men het vermoeden kon, dat hij voor zichzelven alles besprak toen hij inging om de zaken voor Gen. de Villiers te regelen. Kort na hij te Senekal onder de Engelschen was, zond hij een brief aan één der veldcornetten van Gen. de Villiers, dezen ergens op een zekeren avond bestellende, alwaar deze dan door hem en een Engelschen officier zou ontmoet worden. De brief viel niet in de handen van den persoon, door Vilonel bedoeld, en, in plaats dat de veldcornet ging, begaf zich Kapt. Pretorius met eenige burgers naar de aangewezene plaats, die dicht bij Senekal was. 't Was donker en de één kon den ander niet herkennen, of men moest dicht bij elkander zijn. Wat gebeurde? ‘Waar is Veldcor. .........?’ vroeg de heer Vilonel. ‘U is mijn prisonier!’ gaf Kapt. Pretorius ten antwoord, Vilonel's paard bij den toom nemende. ‘Verraad!’ riep Vilonel uit. Maar het hielp niet. Zij brachten hem naar het lager, van waar hij naar Bethlehem gezonden werd. Daar stond hij te recht voor 't Militaire HofGa naar voetnoot1), dat kort daarna te Bethlehem zitting hield, en werd gevonnisd tot een langen termijn van gevangenisstraf. | |
[pagina 126]
| |
In plaats van Gen. de Villiers stelde ik Ds. Paul Roux als vechtgeneraal aan. Hij was een beproefde man. Hij had in de commando's als leeraar trouw gediend, en was dikwijls in de hevigste gevechten geweest en had daar onverschrokken de gewonden verpleegd; terwijl hij ook over krijgszaken met goed advies de officieren gediend had. Zijn loopbaan was ongelukkig kort, daar zij plotseling ten einde kwam in zijn gevangenneming op eigenaardige manier met de overgave van Prinsloo achter Nauwpoort. Ik moet nu teruggaan en een verhaal geven van hetgeen met mij gebeurde. Ik ging ten westen van Doornberg tot aan Zandrivier. Zandrivier! De naam verwekt aandoeningen in mij op, want het was aan de oevers dezer rivier dat in 1852 de Engelsche Regeering met de Transvaal een plechtige conventie sloot. Die conventie echter brak zij op 12 April 1877, toen Sir Theophilus Stepstone de Transvaal annexeerde, maar zij werd weer in haar eer hersteld, door Gladstone, Engeland's grooten en edelen Staatsman, toen hij de onafhankelijkheid der Zuid-Afrikaansche Republiek erkende. Hier op de oevers van de rivier, die voor ons van zoo veel beteekenis was, zouden wij staan, zoo dacht ik, en den vijand tegenhouden; maar de naam met al zijne herinneringen deed er niets aan toe. Lord Roberts viel ons met zijn vereenigde machten op den 10den Mei aan. Hij moest wel wat betalen - maar hij brak toch door op twee punten recht tegenover Ventersbrug, waar Gen. Froneman en één der Transvaalsche commandanten posities hielden, en trok voort naar Kroonstad. Ik beval dat mijn commando's naar Doornkop, oost van Kroonstad oprukken zouden; en ik zelf ging met mijn staf, Com. Nel en eenigen van zijne adjudanten na zonsondergang op denzelfden 10den Mei vooruit naar het dorp. Ik reed bijna den geheelen nacht door, en kwam den volgenden morgen op het dorp aan. Wij maakten zonder verzuim schikkingen voor het vertrek van de Regeering, en nog dienzelfden dag, in den namiddag verliet zij Kroonstad, en ging haar zetel te Heilbron vestigen. | |
[pagina 127]
| |
President Steijn ging om het commando van Gen. Philip Botha te bezoeken, die de voorposten van de Engelschen teruggeschoten had vijf, zes mijlen van het dorp. De President had met het verlaten van het dorp de politie op de oevers der Valschrivier geplaatst om de burgers te verhinderen in het dorp te gaan. Toen ik nu door de drift ging was hij een korten tijd vóór mij daar doorgegaan. Ik vroeg aan de burgers ten zuiden van de rivier die, het bevel gehoorzamende, daar afgezadeld hadden of zij den President niet gezien hadden. Doch zij waren TransvalersENGELSCH VELDGESCHUT.
en kenden het hoofd van onzen staat niet. Zij antwoordden dus van neen. ‘Maar is hier niemand te paard door?’ vroeg ik weder. ‘Hier is maar alleen die groote konstabelGa naar voetnoot1) deur,’ antwoordde mij een. ‘Hij het die burgers belet om deur te gaan naar die dorp.’ ‘Hoe lijk de man?’ vroeg ik nu. ‘Hij is 'n man met 'n lange rooie baard.’ | |
[pagina 128]
| |
Ik wist nu wie de groote konstabel was, en, toen ik aan den President daarna van het een en ander verhaalde, vertelde ik hem ook waar men hem voor hield. Hij lachte er hartelijk over. Ik besprak den toestand van zaken met Gen. Philip Botha, en wij zagen, dat indien de vijand met zijn vereenigde machten tegen ons optrok, er geen kans was, met de voor ons onvoordeelige stellingen rondom Kroonstad, het tegen de overmacht uit te houden. Behalve dit zouden mijne commando's daar niet kunnen zijn vóór den volgenden dag. Terwijl wij nog over de zaak spraken kregen wij bericht dat een sterke macht cavalerie op den wal van Valschrivier, zes mijlen ten westen van Kroonstad snel aan het oprukken was Ik ging daarop terug naar zekere Kroonstadsche burgers, die ten zuiden van het dorp afgezadeld waren, en beval hen onmiddellijk op te zadelen, en den vijand te gemoet te gaan. Dit werd gedaan en men reed in allen haast voort. Toen wij de Engelschen naderden, vonden wij dat zij een goede positie ingenomen hadden. Er was echter niets uit te richten. De zon was reeds ondergegaan en alles dat gedaan kon worden was eenige kanonschoten met hen te wisselen. Ik besloot niettemin posities tegenover de Engelschen tot den volgenden morgen in te nemen, en, manschappen daarin latende, ging ik naar Kroonstad terug. Daar gekomen vond ik dat de laatsten der Transvaalsche commando's al door het dorp geweken en noordwaarts gegaan waren. Ik zond dadelijk aan het Kroonstadsche commando bevel om uit de stellingen te komen, en maakte schikkingen om per spoor van Kroonstad naar Rhenosterrivierbrug te gaan. Te Kroonstad was er nu geen enkel burger meer. Die daar achterbleven waren alleen de inwoners van het dorp, die ook maar al te gereed waren te handsuppen. Het berouwde mij echter van één die achterbleef, namelijk Veldoornet Thring, die dien morgen met mij te Kroonstad kwam, maar schielijk krank geworden was. Hij viel den vólgenden dag in de handen van den vijand. Het is mij een aangename taak hier te getuigen dat de heer Thring, die veldcornet voor het dorp Kroonstad was, een eerlijke en oprechte man was. Hoewel Engelschman van geboorte was hij van harte Afrikaner. Hij had den Oranje Vrijstaat als zijn tweede vaderland aangenomen. Zooals menig ander Engelschman was hij burger geworden en had het goede des lands genoten. Nu had hij ook, als getrouwe bur- | |
[pagina 129]
| |
ger het zwaard voor het goed recht des lands getrokken. Hij was met die Kroonstadsche burgers, die naar Natal gingen. Later vocht hij onder mij te Sannaspost en Mostertshoek en nam met mij deel in de belegering van Colonel Dalgety te Jammerbergsdrift. Aan mijn zij stond hij te Thaba'Nchu en op den oever van Zandrivier. Hij was één van mijn gehoorzaamste officieren, en zeer ordelijk. Hij won aller vertrouwen en respect; en bewees in 't einde zijn getrouwheid aan zijn aangenomen vaderland, door niet onder de vijanden van den Oranje Vrijstaat in te zweren, zooals hij wel had
TRANSPORT-RIJDER.
kunnen doen, en zette op zijn verleden den zegel met zijn krijgsgevangenschap! Hij blijve het Afrikaner vertrouwen genieten. Ik bleef laat dien avond in het dorp. 't Was wel wat gewaagd, want het dorp was vol Engelsche inwoners, en zelfs Afrikaansche. die ons niet goedgezind waren en die alles in hun vermogen zouden willen doen om ons kwaad te berokkenen.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 130]
| |
Ik deed de Spoorwegbrug over de Valschrivier in de lucht vliegen, en met den laatsten trein, die het dorp, ongeveer te tien ure verliet, ging ik tot aan de Rhenosterriviersbrug, vierendertig mijl van Kroonstad. Intusschen waren die gedeelten van de Heilbronsche en Kroonstadsche commando's, die naar de Natalsche grens in het begin van den oorlog gegaan waren, gelast om de Drakensbergen te verlaten. Zij hadden dit gedaan en kwamen juist nu bij mij aan. Ik lag met mijne manschappen aan beide zijden van den spoorweg in zeer prachtige posities. Com. Gen. Louis Botha, die reeds eenige dagen in onzen Staat gekomen was, bevond zich ook daar met de Transvaalschen. Kapitein Danie Theron was nog altijd mijn vertrouwde verkenner en hield mij op de hoogte met betrekking tot de bewegingen van Lord Roberts. Lord Roberts bleef eenige dagen te Kroonstad en begon, tegen den 18den Mei weder zijn ontzaglijke legermachten in beweging te brengen. Hij zond vier afdeelingen uit: één van Kroonstad naar Heilbron, één ander van Lindley naar Heilbron, een derde van Kroonstad langs de spoorbaan op, en een vierde van Kroonstad naar Vredefort en Parijs. Volgens overeenkomst tusschen de beide Regeeringen, trok Com. Gen. Louis Botha nu door de Vaalrivier, terwijl wij, Vrijstaters in ons eigen land bleven. Dit droeg mijn volle goedkeuring weg. Het besluit der regeeringen was geweest, dat als de Engelschen in Transvaal gingen, de Vrijstaatsche commando's hen niet in dien Staat volgen zouden. Lang reeds had ik begeerd dat iets van dezen aaid zou gedaan worden, en dat wij achter, zoowel als vóór den vijand zouden zijn. Toen nu de overheid daartoe besloot was het geheel naar mijn hart. Niemand denke hier dat Transvaal en Vrijstaat uit elkander gingen uit oorzake van eenige wrijving tusschen de twee Staten, of omdat zij niet meer in de volkomendste harmonie samenwerkten Neen. Het besluit was gebaseerd op niets anders dan strategische oogmerken. Men beschouwde dat het alleen door krijgslist was dat | |
[pagina 131]
| |
het derde deel - want tot een derde deel waren wij door Cronjé's overgave, en door het naar huisgaan van vele burgers gereduceerd - een derde deel, zeg ik van de 45,000 man, waarmede men den oorlog was begonnen, de groote macht van 240,000 man, met drie, vierhonderd kanonnen, bestrijden kon, vooral nu dat het er niet meer aan te denken viel met onze kanonnen te vechten. Wij moesten
SNELVUURGESCHUT DER BOEREN.
dus ons kans waarnemen, waar wij die kregen, en voor het overige...... vluchten. Vluchten! - Wat was zwaarder, bitterder dan dat? Ach! menigmaal, als ik verplicht was te wijken voor den vijand, gevoelde ik mij zoo klein, dat het was alsof ik een kind in het gezicht niet kon zien. Ik ben toch een man, zoo dacht ik, en waarom moet ik vluchten? Niemand kan weten wat het gevoel is, dat zich van iemand meester maakt, als hij dit doen moet, of hij zelf moet het hebben doen. Daar hebt gij nu mijn heele hart, Lezer! Ik moest vluchten omdat ik niet | |
[pagina 132]
| |
met één man tegen twaalf staan kon. Ik maakte gebruik van taktiek waar ik niet stormen kon. Ik trok, nu de Transvalers door de Vaalrivier gingen met twaalf honderd man naar Heilbron, waar anderen van mijn manschappen reeds waren. De overige strijdmachten van den Oranje Vrijstaat waren nabij Lindley en Gen. Roux stond ten oosten van Senekal. Op de Drakensbergen lagen toen nog als wachten de groote onverdeelde commando's van Vrede en Harrismith en eenige Bethlehemschen. Toen ik laat in den avond te Heilbron kwam, kreeg ik het bericht dat er gevochten was tusschen Heilbron en Lindley aan de Rhenosterrivier, en dat Gen. J.B. Wessels en Com. Steenekamp daar hadden moeten wijken. Den volgenden morgen kwam de brandwacht terug en zeide dat zij niets gezien hadden. Ik zond dadelijk weer verkenners uit, en die waren pas weg, of één van hen kwam haastig terugrijden, en zeide, dat de vijand tot zeer dicht bij het dorp genaderd was. Het was mij onmogelijk een groote macht van vijf, zes duizend man sterk op de opene vlakte te gaan ontmoeten, en waar er posities waren, kon ik die ook niet nemen, met vrouwen en kinderen achter mij in het dorp. Daarom moest ik maar weg, zonder tijd te hebben mijn echtgenoote en kinderen te verwijderen. Ons geheel voorraad ammunitie was op het spoor te Wolvehoek. Ik had den heer Sarel Wessels, die de ammunitie onder zijn zorg had, bevel gegeven om gereed te zijn, zoodra hij order kreeg, om daarmede per spoor door de Transvaal om te gaan na Greylingstadstation op de Transvaal - Natal spoorlijn. Hij had een zoodanig bevel gekregen en was naar dat station gegaan. Maar nu kon de ammunitie daar niet blijven, want Sir Redvers Buller won dag aan dag naar de Natal-grens veld, en de ammunitie zou dus gevaar loopen van afgenomen te worden. Er bleef dus voor mij niets over dan om ze van Greylingstad-station te doen doorbrengen. Zij moest toen of nooit bezorgd worden, en... ik had geene wagens waarmede ik derzelve vervoeren kon, want ik had niet genoeg handen om wagens van de trucksGa naar voetnoot1) te nemen. Er was maai één weg open: de commando's van Smithfield, Wepener en Bethulie hadden nog, in weerwil van het Kroonstadsche besluit, wagens te | |
[pagina 133]
| |
Frankfort bij zich - ik haastte mij naar dat dorp en zond van die wagens het noodige getal onder een sterke escorte om de ammunitie van Greylingstad-station te brengen. Om dit verantwoordelijk werk te doen, had ik een man noodig op wien ik vertrouwen kon. Kapt. Danie Theron was niet meer bij mij, omdat hij als Transvaler met Gen. Louis Botha gegaan was. Maar er was een ander: Gideon J. Scheepers.Ga naar voetnoot2) Aan hem gaf ik het werk te doen, van de Engelschen te verkennen, zoodat de wagens die de ammunitie gingen halen veilig dit doen konden. |
|