de commando's van Gen. Piet de Wet en Gen. A.P. Cronjé oost en zuidoost van de hoofdstad.
Vroeg op den morgen van den 7den April maakte ik een aanval op twee punten: één ten zuidwesten den ander ten zuidoosten van de fortificaties der vastgegravenen en opende vuur op hen op afstanden van 500 tot 1500 pas. Ik kon nader dan dat niet gaan, omdat er geen de minste positie was. Had ik dit gedaan (de plaats was zoo goed verschanst) zou het vele kostbare levens geëischt hebben.
Na eenige dagen kreeg ik versterkingen, die mij in staat stelden de Engelschen geheel in te sluiten. Maar hunne stellingen lagen zoo, dat wij geen kans hadden een enkele daarvan van twee kanten te beschieten en aldus tot overgave te dwingen.
Wij hielden aan met de belegering dag aan dag, en namen ook elken dag van het vee der Engelschen af, totdat wij 800 van hunne trekossen en 300 van hunne paarden in bezit hadden. Wij kregen ook gaandeweg meer moed, en meenden dat zij zich overgeven zouden.
Daarbenevens was elke burger met een sterke begeerte bezield om juist de Cape Mounted Rifles en het Brabant's Horse gevangen te nemen. Zij toch waren Afrikaners, en men meende dat hoewel zij niet Vrijstaters of Transvalers waren, zij toch, als Afrikaners, tegen ons niet hadden behooren te vechten. Niemand nam het natuurlijk Engeland kwalijk, dat het zulke uitvaagsels tegen ons huurde, maar elk een duidde het hen ten kwade dat zij zich lieten huren. Men gevoelde dat zij het niet deden om het stemrecht voor de uitlanders te verkrijgen, maar om de vijf shilling die zij per dag verdlenden. Gebeurde het dan dat zij hun graf daar vonden, of mochten zij het later vinden, dan zou het nageslacht op dat graf niet trotsch kunnen zijn. Neen, het zou verachting en afschuw daarvan hebben als van het graf van den Afrikaner, die den broeder Afrikaner tot zijn val bracht. Nooit duidde ik het een Kolonist van de Kaapkolonie of Natal ten kwade, als hij geen vrijmoedigheid had met ons tegen Engeland te strijden; maar wel deed ik dit, waar zulke Kolonisten voor vijf shilling per dag, menschen, die op denzelfden grond geboren waren, naar het leven stonden. Dezulken, helaas! zijn er sinds 't begin geweest, toen Kaïn zijn broeder Abel doodsloeg, - doch Kaïn kreeg zijn loon, snel, onverbiddelijk.
Terwijl wij deze Afrikaners belegerden, kwam de tijding dat