De strijd tusschen Boer en Brit. De herinnering van den Boeren-generaal
(1902)–C.R. De Wet– Auteursrecht onbekend
[pagina 104]
| |
Hoofdstuk X.
| |
[pagina 105]
| |
MOSTERTHOEK. REDDERSBERG. KOPJES WAAROP DE ENGELSCHEN ZICH OVERGAVEN.
| |
[pagina 106]
| |
ook, weggeschoten, meenende dat zij toch elken dag het geweer zouden moeten afgeven. Mijn klompje burgers was dus zoo goed als ongewapend. Ik trok voort, en liet de Engelschen gedurig verkennen. Zij konden niet snel voort, want zij bestond grootendeels uit infanterie. Doch niettegenstaande dit waren zij te ver vóór voor mijn commando's, die aan het oprukken waren, en er viel niet aan te denken ze aan te pakken met mijn klein getal bijna ongewapende burgers. Op den avond van den 2den April kampeerden de Engelschen op den bult ten westen van de plaats Oorlogspoort, en wij ten noorden van hen op de plaats van den heer Van der Walt. De vijand wist van ons niets af. Te vier ure den volgenden morgen zond ik een derde bericht naar de commando's. Zij waren, vóor zij mijn tweede rapport ontvingen, reeds een goed eind op weg naar Dewetsdorp, en dus ver uit de koers naar Reddersburg, en nu reed mijn rapportrijder slechts de Generaals Froneman en de Villiers, met 700 man en drie kanonnen raak. Gen. Wessels ging dus naar Dewetsdorp voort. Toen Gen. Froneman mijn rapport, kort na de zon opging kreeg, had hij den geheelen nacht zonder af te zadelen doorgereden, en vele van de paarden der burgers waren reeds moede. Daar echter mijn order was dat de generaals achter laten moesten, die niet verder konden, en zonder eerst af te zadelen dadelijk komen, liet Gen. Froneman het zich niet tweemaal zeggen en kwam op den 3den April te Schanskopjes aan de Kafferrivier. Hij was den middag van 2den April van Sannaspost. Als men nu denkt dat hij met zeven honderd man en drie Krupp kanonnen, trok en dat de paarden bovendien zoo moede waren, dat sommige achtergelaten moesten worden, zal men met mij moeten instemmen dat het mannenwerk was. Het was toen nog niet de gewoonte van de Engelschen om te beginnen met hun marsch vóór de zon reeds opgegaan was. Dezen vertrokken dan ook, gelukkig voor ons, niet vroeg in den morgen weg. Daarbij kwam nog dit dat in ons voordeel was, dat deze macht ook niet op hare hoede was, niettegenstaande dat zij van wat te Sannaspost gebeurd was moet gehoord hebben. Gen. Froneman was dan vroeg op den 3den April bij mij gekomen. Hij zeide mij dat het noodzakelijk was de paarden een weinig | |
[pagina 107]
| |
aftezadelen, daar hij van den avond; onafgebroken doorgereden had. Maar hoe noodzakelijk dit ook was, zeide ik aan hem, dat het niet kon; want als wij verzuimden, zouden de Engelschen den rand tusschen Muishondsfontein en Mostertshoek (waar zij de allerbeste stellingen zouden hebben) in bezit nemen. Wij moesten dus, zoo beval ik, met alle macht voort, en achterlaten, die niet bijblijven konden. GEVANGEN ENGELSCHEN.
De Generaal was daarop niet ‘links’, zooals wij in 't Afrikaansch zeggen, en riep met zijn grove stem: ‘Komt aan, Burgers!’ Wij hadden het geluk, dat wij met een laagte jagen konden, waarin wij een afstand van ruim zes mijl, onzichtbaar voor de Engelschen, langs hen trekken konden. Maar ongelukkig konden wij den rand vóór hen niet bereiken. Toen wij te voorschijn kwamen op een punt, waar zij ons zien konden, ging hunne voorhoede juist het oostelijke einde van den rand voorbij; en er was voor ons nog tusschen vier en vijf mijlen te gaan, voor wij den rand bereiken zouden. | |
[pagina 108]
| |
Ik zag dat de vijand niet groot genoeg in getal was om den geheelen rand in bezit te nemen, en gaf dadelijk bevel aan Gen. de Villiers om vooruit op te rukken, en het westelijk eind, recht boven de woning op de plaats Mostertshoek te gaan bezetten. De vijand, ziende dat Gen. de Villiers dit ging doen, nam het oostelijk eind in. Ik verdeelde toen de overige burgers in tweeën. De ééne afdeeling om stellingen te betrekken op kopjes, ongeveer zes, zeven honderd pas ten oosten van den rand; en met de andere zou ik en Com. Nel een randje zuidoost van de Engelschen innemen. Vóór ik deze posities deed bestormen zond ik een briefje aan hen als volgt:
‘Aan den bevelvoerenden officier! Mijnheer, - Ik ben hier met vijfhonderd man en verwacht weldra nog meer manschappen, met drie Krupp-kanonnen, waartegen U niet kan bestaan. Ik raad u dus, om bloedstorting te voorkomen U over te geven.’ Ik deed het briefje met allen spoed wegbrengen, en hield intusschen een weinig halt, totdat de drager terugkeerde. En nu gebeurde er iets schandelijks. Na het antwoord bekomen te hebben op mijn schrijven, reed mijn rapportrijder dadelijk terug, doch hij was nog geen honderd pas weg, of er werd zulk een geweldig vuur door den vijand op hem gelost, dat het alle verstand te boven gaat dat de man ongedeerd uitkwam. Het antwoord, dat hij van den officier bracht was: ‘I'm d - if I surrender!’ Ik beval nu dadelijk naar bovengenoemde posities in te jagen, en nam ze onder hevigen tegenstand van den vijand in. Hoewel wij nu hier goede posities hadden waren die van de Engelschen even goed en misschien beter. Maar zij waren van het water afgesneden. Voor water hadden zij echter te Muishondsfontein gezorgd, en hunne waterkarren daar gevuld, toen zij ons voor het eerst zagen. Onze kanonnen bleven ongelukkig tot laat in den namiddag weg, en toen zij arriveerden, konden er slechts eenige schoten gevuurd worden vóór het donker werd. Ik liet dien nacht zoo goed wacht houden, zoodat er voor de Engelschen aan ontvluchten niet te denken viel. Ook zond ik een sterke brandwacht tot dicht bij Reddersburg, daar ik gehoord had dat | |
[pagina 109]
| |
MAXIM. - NORDENFELDT.
| |
[pagina 110]
| |
er van de richting van Bethanie spoorweg-station een versterking van 1300 tot 2000 man te Reddersburg aangekomen, en daar gekampeerd was. Den volgenden morgen was mijn vierhonderd, met wie ik den slag begon, door hen, die wegens hunne zwakke paarden, achterbleven, tot achthonderd aangewassen. Ik had weinig hoop in den avond gehad dat wij den volgenden morgen den vijand op den rand nog zouden kunnen bevechten, want ik verwachtte dat de macht te Reddersburg, die slechts vier of vijf mijlen van Mostertshoek was, en het gevecht kon gezien hebben, opdagen zou. Ik had desniettemin order gegeven dat men, zoodra het licht werd, doen moest wat in zijn vermogen was, om den vijand tot overgave te dwingen. Toen het nu licht werd, deed ik de drie Krupps zoo hard mogelijk bombardeeren. Deze bestooking duurde voort van half zes tot elf ure, en toen heesch de vijand de witte vlag. Ik joeg toen naar de Engelschen toe. Ook deden dit de andere twee afdeelingen, en terwijl wij dit deden, begonnen zij opnieuw te schieten, en sneuvelde Veldoornet du Plessis van Kroonstad. Dit verraad maakte de burgers woedend, en het vuur van onzen kant werd nu doodend. Spoedig nu werd er van bijna elke klip waarachter de Engelschen lagen een witte vlag geheschen; maar dit had in het begin de uitwerking niet om het schieten te doen ophouden. Ik had de grootste moeite de burgers tot bedaren te brengen en hen te dwingen het schieten te staken. Zij waren, zooals licht te denken valt, verschrikkelijk verontwaardigd door het misbruik van de witte vlag. De Engelsche dooden en gewonden lagen overal verstrooid. Volgens hun eigen opgaaf verloren zij honderd man gesneuveld en gekwetst. Onder de dooden was ook de officier in bevel. Wij namen vierhonderd zeventig krijgsgevangen. Zij waren de Royal Irish Rifles en Mounted Infantry. Maar ik bekommerde mij er over niet tot welke regimenten zij behoorden, of welke officier in bevel, of wat zijn rang was. Dit was het geval met mij gedurende den ganschen oorlog. Ons verlies, behalve Veldcor. du Plessis, was slechts zes gewonden. Ik kon hier geen tijd verliezen, niet zoo zeer omdat ik nu een versterking uit Reddersburg vreesde; maar omdat ik van de krijgsge- | |
[pagina 111]
| |
GENERAAL CHR. R. DE WET EN ZIJN STAF.
| |
[pagina 112]
| |
vangenen vernomen had dat zij van Dewetsdorp aan het garnizoen te Smithfield getelegrafeerd hadden veiligheidshalve naar Aliwa! Noord terug te trekken. Dat garnizoen nu wilde ik nemen vóór het ontvluchten kon. Ik wachtte, derhalve, slechts totdat ik zag dat de Engelsche ambulance bezig was met hare gewonden, en haastte mij toen weg. Wat de krijgsgevangenen betreft, daar ik niet wist of de weg, die direct ging, niet door Lord Roberts versperd was, deed ik ze over Thaba Nchu, dicht bij Dewetsdorp voorbijtrekken om van Winburg per spoor naar Pretoria vervoerd te worden.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 113]
| |
JAMMERSBERG. - KOPJES DOOR DE BOEREN BEZET.
|
|