De strijd tusschen Boer en Brit. De herinnering van den Boeren-generaal
(1902)–C.R. De Wet– Auteursrecht onbekend
[pagina 88]
| |
Hoofdstuk IX.
| |
[pagina 89]
| |
SANNAS POST. - DRIFT OVER BOOMSPRUIT, WAAR DE WET ZICH VERSCHANSTE.
| |
[pagina 90]
| |
Den volgenden dag stak ik mijn commando weg, en kreeg in den avond van eenige verkenners, die ik vertrouwen kon, en aan wie ik mijn geheim had toevertrouwd, de noodige informatie. Hier had ik grooten last met Com. Vilonel. Niettegenstaande het uitdrukkelijk verbod van den krijgsraad, bleek het dat er een dertigtal wagens, die aan de burgers van Winburg onder hem behoorden, bij ons waren. Ik herinnerde hem aan het besluit van den krijgsraad, waarop hij mij ten antwoord gaf, dat hij aan zijn burgers geen ongemak wilde opleggen, door ze zonder wagens te laten trekken; en, toen wij dien avond verder gingen, kwam hij met zijn gesleep achterna. Den volgenden morgen gaf ik hem schriftelijke kennis, dat hij dien avond, wanneer wij weder voorttrokken de wagens naar huis moest doen gaan. Daarop deed hij schriftelijk aanzoek dat een krijgsraadsvergadering zou gehouden worden om het besluit te Kroonstad genomen in revisie te brengen. Ik zeide dat ik beslist weigerde zulks te doen. Intusschen kreeg ik in den namiddag van het één en ander bericht. Ik hoorde dat Gen. Olivier Gen. Broadwood van Ladybrand in de richting van Thaba'Nchu aan het verdrijven was. Een weinig later ontving ik ook van Gen. Froneman en Com. Fourie, aan wie ik mede mijn plan geopenbaard, en die ik gezonden had om het terrein te verkennen, bericht van hoe het te Sannaspost gesteld was. Er waren, zoo zeiden zij mij, volgens hunne schatting twee honderd Engelschen daar, en zij waren zoo en zoo gestationeerd. Ik riep toen de Generaals, A.P. Cronjé, J.B. Wessels, C.C. Froneman, en Piet de Wet bijeen, maakte hun mijn doel bekend - hen tegelijk striktelijk waarschuwende het geheim te houden - en hield met hen raad. Orders werden daarna gegeven dat Commandd. P. Fourie en C. Nel met hunne manschappen, drie honderd vijftig in getal mij vergezellen zouden, om vóór het, den volgenden dag, licht werd in Koornspruit te zijn. Generaal Cronjé, Piet de Wet, Froneman en Wessels moesten met de andere burgers, elf honderd vijftig in getal, in randjes gaan ten oosten van de Modderrivier recht tegenover Sannaspost. Zij moesten de kanonnen (waarvan wij vier of vijf hadden) met zich nemen, en zoodra het licht werd Sannaspost bombardeeren. Ik verwachtte dat de Engelschen vluchten zouden naar Bloemfontein, en dan zou ik hen uit Koornspruit in de pan kunnen | |
[pagina 91]
| |
LINDLEY, WAAR PIET DE WET DE YEOMANRY GEVANGEN NAM.
| |
[pagina 92]
| |
hakken. Het getal manschappen dat ik met de vier Generaals zond was zoo groot, opdat zij Gen. Broadwood zouden kunnen keeren, als hij, hoorende dat er te Sannaspost gevochten werd, als een versterking oprukken zou. Maar daar had ik nog last met Com. Vilonel. Ik had weinig tijd, want de zon was reeds onder of bijna onder, en wij moesten weg. Daar ik geweigerd had dat er een enkele wagen met mij gaan zou, zeide Com. Vilonel, dat hij, onder het besluit van den krijgsraad niet bukken zou, en dat hij ook niet zijn burgers in posities zou laten gaan, die hij niet zelf verkend had. Hij vroeg tevens dat de aanval uitgesteld zou worden, totdat hij met zijn langen verrekijker Sannaspost had bezichtigd. Er kwam nu een eind aan mijn geduld en ik zeide aan Com. Vilonel dat hij mijn bevelen gehoorzamen zou, en zoo niet, dat ik, als hij niet zelf bedankte, hem ontslaan zou. Hij koos te bedanken. Dit vond in mijn tent plaats. Mijn secretaris verschafte hem spoedig het noodige papier en Com. Vilonel schreef zijn bedanking uit. Ik gaf hem dadelijk zijn ontslag en een gewicht viel van mijn hals, toen ik van zulk een dwarskop commandant verlost werd. Er was nu geen tijd voor de burgers op de gewone wijze een plaatsvervanger van Com. Vilonel te kiezen. Ik riep, derhalve de Winburgschen bijeen, maakte hun bekend dat hun commandant bedankt had, zeide hun, dat zij later gelegenheid zouden hebben een ander te kiezen en deelde hun mede, dat ik voorloopig, Veldoor. Gert van der Merwe als commandant aanstellen zou. Niemand had iets op Gerrie - dapperen, beminnelijken man - tegen; en, nadat hij order gegeven had dat de wagens naar huis zouden gaan, trokken wij voort. Op weg naar de ‘Waterwerken’ kwam ik bij eenigen van mijne verkenners, waar ik ze besteld had. Zij deelden mij mede at de macht van Gen. Broadwood dien avond, van den kant van Ladybrand, Thaba'Nchu binnen getrokken waren. Ik scheidde van de Generaals, die ten oosten van Modderrivier tegenover Sannaspost zich posteeren moesten, en reed voort naar Koornspruit, niet wetende dat Gen. Broadwood, na het donker werd, dien nacht van Thaba-Nchu naar de Waterwerken vertrokken was. Zoo stil als mogelijk rukte ik op en, te Koornspruit gekomen, verborg ik mijne manschappen in de Spruit, rechts en links van de drift | |
[pagina 93]
| |
LINDLEY VOOR DEN OORLOG.
| |
[pagina 94]
| |
van den grooten weg die van Thaba'Nchu en Sannaspost naar Bloemfontein leidde. Toen ik alles daar in orde had duurde het niet lang voor het licht begon te worden, en toen ontdekten wij dat er vlak op den wal der Spruit een wagen stond, waar eenige kaffers waren met een aantal schapen en beesten. Wij hoorden van hen dat het vee aan één der Handsup-boeren van Thaba'Nchu behoorde, en dat men daarmede aan het vluchten was om hetzelve te Bloemfontein aan de Britsche legers te verkoopen. De kaffers deelden ons verder mede dat de eigenaar der schapen en beesten zich in Broadwoods kamp bevond, en dat dat kamp juist te Sannaspost aangekomen was. 't Werd lichter, en ja, daar zagen wij de groote macht van Gen. Broadwood dicht bij Sannaspost staan, omtrent 3000 pas van ons; en met slechts mijn handvol van driehonderdvijftig man, had ik en niet de Generaals, met de elf honderd vijftig, ten oosten van de Modderrivier met de groote macht te doen. Ik besloot vast te staan tegenover de groote overmacht en gelukkig waren mijne posities mij zeer tot voordeel. De ligging van Koornspruit was zóó, dat ik mijn manschappen met hunne paarden goed verbergen kon. Ik gaf bevel dat indien onze afdeeling ten oosten van Modderrivier met het vuren begon, niemand zich vertoonen zou, en dat er geen schot gelost zou worden, totdat ik order daartoe gaf. Wij moesten, zoo beval ik, de troepen laten komen, en hen zonder te schieten handsuppen. Gen. Broadwoods kamp stond op het punt van te vertrekken. Daar begonnen onze kanonnen te vuren. 't Gevolg was een verwarde vlucht. De wagens kwamen niet de een achter den ander, maar de heele boel, door elkaar, over den bult naar ons toe. Eenige karren kwamen snel vooruit. Toen de eerste van deze in de Spruit kwam, ontwaarde die daarop zaten dat het onraad was. Ik stond met de commandanten Fourie en Nel bij den ingang van de drift. Twee van mijn adjudanten deed ik nu bij den man en de vrouw op de kar stijgen, en gaf hun order door de drift te gaan, in de richting van Bloemfontein te rijden tot de woning van den heer Pretorius drie, vierhonderd schreden van de drift, dáár voor de deur uittespannen en de personen op de kar in het huis te nemen, zoodat zij geen sein aan den vijand zouden kunnen geven. De andere karren kwamen één na de ander in de drift, en ik gaf hun | |
[pagina 95]
| |
LINDLEY DOOR DE ENGELSCHEN VERWOEST.
| |
[pagina 96]
| |
haastig order om de eerste kar te volgen tot naar het huis, elk een waarschuwende, dat indien men eenig teeken uit de karren aan den vijand maakte men geschoten zou worden. Die op de karren zaten waren Engelsche inwoners van Thaba-Nchu, en ik was verblijd dat de vrouwen en kinderen het huis bereiken zouden, vóór er gevochten werd. Zóó zonder oponthoud ging het met de karren, dat geen suspicie bij de Engelschen verwekt werd. Zij kwamen in een wanordelijke vlucht op de drift af. De eerste soldaat gevolgd door een groot getal anderen, even als hij van schrik bevangen, bereikte juist den stroom toen wij riepen: ‘Hands up!’ Dadelijk hieven allen de handen in de lucht. Een stroom van troepen volgde en wij hadden twee honderd ontwapend vóor zij tot zichzelven konden komen. De orde onder de burgers was bijzonder goed tot dat met de ontwapening begonnen werd. Als de manschappen maar nu geweten hadden om voor zichzelven te handelen en de geweren maar op den wal geworpen hadden, zouden wij veel meer kunnen ontwapend hebben; maar daar hoorde ik schreeuwen en vragen: ‘Generaal, wat moet ik met die geweer, wat moet ik met die paard doen?’ Dit, en dat het overigens niet vlug genoeg ging, was voor een man van mijn haastig humeur te veel!... Het duurde niet lang of de achtersten merkten dat er iets verkeerds in de drift aan den gang was. Plotseling gaf één der officieren order dat de troepen terug vallen zouden. Maar wij hadden intusschen 200 ontwapend, en hun geheele lager bestaande uit 117 wagens behalve vijf kanonnen waren op één hoop samengedrongen op den oever van de Spruit honderd treden van ons. Twee andere stukken waren tot twee of drie honderd pas van ons. De Engelschen retireerden tot op een afstand van 1300 meter naar de station-gebouwen van den Dewetsdorp-Bloemfontein spoorweg, die juist vóór den oorlog in aanbouw was, en het laat zich begrijpen dat wij dadelijk een verschrikkelijk vuur op de retireerenden openden. De gebouwen dienden den vijand voor stellingen. Weinig had ik geweten, toen ik voor den bouw van die lijn in den Volksraad stem- | |
[pagina 97]
| |
LANDSCHAP IN NATAL.
| |
[pagina 98]
| |
de, dat ik een warme voorstander was van een taklijn, waarvan op een plek drie, vier gebouwen als posities tegen mij gebruikt zouden worden. De Engelschen trachtten de vijf kanonnen te redden. Doch daarvoor was er geen mogelijkheid. De andere twee stukken, echter, namen zij weg, en posteerden die achter de gebouwen, van waar zij ons heftig met granaat-kartetsen bombardeerden. De troepen waren door ons vreeselijk beschoten toen zij naar de gebouwen joegen, en van hen lagen over elkander dooden en gewonden, van waar zij omgerukt hadden tot waar zij de gebouwen bereikten. Dáár gingen zij op den grond liggen, links en rechts van het station en vuurden op hun beurt heftig op ons. Ons elfhonderdvijftig man, die ten oosten van de Modderrivier met het geschut waren, haastten tot onze hulp; maar ongelukkig wilden zij recht door de rivier komen, en vonden toen zij daar kwamen, dat het water der rivier door opdamming der ‘waterwerken’ zoo diep was dat zij niet door konden. Zij gingen toen ruim drie mijl met een oneffen weg door slooten en over klippen, met den stroom op. Plotseling kwamen zij tegen een rand, die tot de rivier afschoot, en konden niet verder. Zij moesten toen denzelfden weg terug, en beneden den damwal bij de wagendrift door. Dit gaf Gen. Broadwood goed drie uren tijds ons van de stationsgebouwen te bevechten. En wij waren geweldig bestookt geweest; maar gelukkig hadden wij in den wal der Spruit positie genomen, vanwaar wij met een even geweldig vuur antwoorden konden. Onze stellingen waren bijzonder veilig en wij verloren daar niet meer dan twee man, die ongelukkig doodgeschoten werden. Zoodra onze versterking door Modderrivier gekomen was, was er geen kans voor Gen. Broadwood langer uittehouden. Hij gaf de positie op en zijne troepen joegen, zoowel rechts als links van mij door Koornspruit voorbij. Wij schoten op hen, en namen weer verscheidenen gevangen. Had ik meer manschappen bij mij gehad, dan kon ik de geheele voorbijvluchtende macht gevangen genomen hebben; maar met driehonderd vijftig man was het onmogelijk twee duizend te sluiten. Onze burgers aan de Modderrivier vielen nu den vijand 'met alle macht aan, zetten hun volkomen op de vlucht en voltooiden den slag. | |
[pagina 99]
| |
JOHANNESBURGER POLITIE.
| |
[pagina 100]
| |
Prachtig hadden mijne manschappen zich gedragen. Meer onverschrokken had ik burgers nooit gezien, dan toen zij de troepen op hen zagen afstroomen gelijk een machtige rivier. Kalm, vastberaden lieten zij de soldaten komen en ontwapenden ze. Het was mij een bewijs opnieuw van de dapperheid van den Afrikaner, die naar mijn oordeel nergens overtroffen wordt. Ons verlies was Com. Gert van der Merve, zwaar gewond (hij herstelde gelukkig). Verder waren er drie dood en vier gekwetst. Het verlies van de Engelschen had ik geen tijd optenemen, doch volgens hun eigen bericht was het 350 dood en gewond. Wij hadden 480 krijgsgevangen genomen (de kleurlingen uitgesloten). Zeven kanonnen en nonderd zeventien wagens vielen in onze handen. Hier weer had ik groote moeite den warreboel recht te krijgen. Vele van de kanonpaarden waren doodgeschoten, alsmede de ezels en de ossen, die de wagens trokken. Ook waren de wagens, waarvan sommige gebroken waren, in onbeschrijfelijke verwarring, en - elk oogenblik kon een macht van Bloemfontein opdagen. Maar er daagde geen versterking op. Eerst na onze burgers, die de voortvluchtenden achtervolgden, dezen loslieten, ongeveer te 12 ure, daagde een aantal beredene troepen uit Bloemfontein op, en zij gingen niet verder dan het punt, waar zij te voorschijn waren gekomen.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 101]
| |
ATTACHÉS VAN BUITENLANDSCHE MOGENDHEDEN.
| |
[pagina 102]
| |
Een afdeeling van Gen. Olivier's mannen kwam van Thaba'Nchu op het tooneel na alles voorbij was. Zij hadden Gen. Broadwood achtervolgd en toen zij de schoten in den morgen hoorden, trokken zij nader, en beweerden, bij hunne aankomst, dat zij niet in staat waren geweest eerder daar te komen. | |
[pagina 103]
| |
BOEREN-OFFICIEREN.
|
|