De strijd tusschen Boer en Brit. De herinnering van den Boeren-generaal
(1902)–C.R. De Wet– Auteursrecht onbekend
[pagina 78]
| |
Hoofdstuk VIII.
| |
[pagina 79]
| |
ENGELSCHE TROEPEN DE TUGELA OVERTREKKENDE.
| |
[pagina 80]
| |
zij weder bijeen moesten komen bij den spoorwegbrug over de Zandrivier.Ga naar voetnoot1) Alles zoo beschikt hebbende, ging ik naar Brandfort, om daarvandaan naar Kroonstad te gaan, waar ik President Steijn ontmoeten zou, die op den avond, vóór de inname der Hoofdstad, die verlaten had. Op mijn weg daarheen ontmoette ik Com. Gen. P.J. Joubert, die naar den Vrijstaat gekomen was om te zien wat gedaan kon worden om Lord Roberts in zijn voortgaan te stuiten. Hij was er zeer ontevreden over, dat ik mijn commando's tot den 25sten Maart verlof gegeven had naar huis te gaan. ‘Wat?’ zeide hij, ‘moeten de Engelschen vrij doen wat zij willen?’ ‘U kan niet, Generaal,’ gaf ik ten antwoord, ‘een haas met onwillige honden vangen.’ Maar de oude krijgsman kon maar niet te vreden gesteld worden. Ten laatste zeide ik: ‘Generaal, kent U dan een Afrikaander niet? U, noch ik kan het verhelpen dat er zoo weinig discipline is. De burgers moeten nu maar naar huis en degenen, die dan terugkomen, zullen met nieuwen moed vechten.’ Ik kon wel denken dat allen niet weder komen zouden; maar ik wilde liever onder mij hebben tien, die vechten wilden, dan honderd onwilligen. Intusschen had President Steijn Kroonstad als zetel der Regee- | |
[pagina 81]
| |
BOEREN-BATTERIJ.
| |
[pagina 82]
| |
ring geproclameerd, en van haar als middelpunt werden de zaken bestierd. Op den 20sten Maart 1900 werd er een krijgsraadvergadering daar gehouden, die door tusschen de veertig en vijftig officieren bijgewoond werd. President Steijn was voorzitter en tegenwoordig was ook die eerwaardige Staatsman, die in den dienst van zijn land grijs was geworden, President Kruger. De hoofdofficieren, die de vergadering bijwoonden, waren Com. Gen. Joubert, Genn. De la Rey, Philip Botha, Froneman, A.P. Cronjé, J.B. Wessels en ik. Ook verschenen ter vergadering een aantal leden der beide Regeeringen. Het doel dezer bijeenkomst was niet overeentekomen over een vredesvoorstel, dat aan Engeland zou gedaan worden. Neen, daarvan kon geen sprake zijn, aangezien de weg door Lord Salisbury, in zijn brief aan de beide presidenten, eischende van de Republieken onvoorwaardelijke overgave, afgesneden was. Het doel was de beste plannen te beramen tot het voortzetten van den krijg. Deze krijg kon door ons - dit hadden wij van het begin kunnen weten - naar gewone menschelijke berekeningen, niet worden voortgezet. Wij konden dit onmogelijk doen, met het oog op onze nietigheid en des vijands overmacht. Desniettemin beheerschte ons van het begin het gevoel dat een man geen man is, als hij zijn goed recht niet verdedigt. Wij waren ook overtuigd dat het Afrikaansche volk, hoewel het bijna bandeloos is ten aanzien van het gebrek aan discipline in oorlogstijd, toch een volk was in hetwelk het onafhankelijkheidsidée zich diep geworteld had. Het was derhalve waardig, overeenkomstig republikeinsche beginselen te bestaan, niettegenstaande dat de Britsche regeering zich steeds beijverd had dat vrije bestaan te belemmeren. Ik zal nu niet treden in wat op die vergadering besproken en besloten werd. Slechts dit teeken ik aan, dat behalve dat er besloten werd den strijd krachtdadig voort te zetten, men ook met éénparige stemmen overeenkwam dat de groote wagenlagers afgeschaft zouden worden, en dat de oorlog voortaan door paarden-commando's alleen zou gevoerd worden. De aanleiding hiervan was de treurige ondervinding, die wij, na zes maanden oorlogvoeren met de beslommering van wagens opgedaan hadden, en ook de gedachte aan de ramp waartoe het groote wagenlager van Gen. Cronjé geleid had. Het kwaad dat door dokterscertificaten gedaan werd, werd ook | |
[pagina 83]
| |
PRESIDENT PAUL KRUGER, OP DE WARANDA VAN ZIJN HUIS TE PRETORIA.
| |
[pagina 84]
| |
besproken en de officieren werden er op gewezen dat zij voorzichtig moesten zijn in het aannemen daarvan.Ga naar voetnoot1) Ik ging van de vergadering weg vast besloten, dat kome wat wil, ik geen wagenlager meer gedogen zou. Maar, zooals de lezer later zien zal, zou het nog vele maanden duren, vóór de wagens afgeschaft werden. Al het kwaad, dat zij aan het Afrikaansche volk doen zouden was nog niet gedaan. Er was een bijzonder goede geest onder de officieren en burgers, na den afloop van de samenkomst van officieren. Uit aller mond hoorde men slechts één woord dat tot leuze voor de toekomst gelden moest: Voorwaarts! Ik ging van Kroonstad naar de Spoorwegbrug te Zandrivier en wachtte daar tot den 25sten Maart. Op dien dag verzamelde de commando's weer. Wat ik gehoopt had gebeurde. De burgers waren tot verhaal gekomen, en keerden nu met nieuwen moed tot den strijd terug. Zij stroomden toe op dien dag, en gedurende de volgende dagen, totdat zij in zulke groote getallen daar bijeen waren, dat mijne verwachting overtroffen werd. Wel is waar, er bleven zekeren achter, zooals, behalve de reeds genoemde manschappen van Fauresmith en Jacobsdal, bijna | |
[pagina 85]
| |
BOERENKRIJGSRAAD.
| |
[pagina 86]
| |
allen van Philippolis, Smithfield, Wepener en Bloemfontein. Met deze burgers had ik weinig kans te handelen, van wege de proclamaties van Lord Roberts. Die proclamaties maakten het mij toen onmogelijk de burgers tot commandodienst te dwingen, en ik besloot te wachten totdat ik eerst met degenen, die ik bij mij had wat goeds uitgericht had, en dan met vaste hand te werk te gaan om hen in de commando's weer te krijgen. Wij trokken op den 25sten Maart naar Brandfort. Het dorpje had zeker nooit te voren zoo groot een bevolking als toen; want aan de burgers werd toegestaan vrij in en uit het dorp te gaan. Tot mijne teleurstelling gingen sommige burgers zich daar met drank te buiten, en ik was verplicht de kantien (kroeg) te sluiten. Ik teeken dit slechts aan, maar ik wil niet, dat men hierdoor onder den indruk kome, dat de Afrikaners dronkaards zijn. Tot hun lof moge gezegd worden dat zij in vergelijking met vele andere naties een sober volk zijn. Het wordt onder hen een groote schande gerekend, als iemand beschonken is. | |
[pagina 87]
| |
KOPJES WAAROP DE YOEMANRY ZICH AAN PIET DE WET OVERGAF.
|
|