| |
| |
| |
Hoofdstuk V.
Lord Roberts en zijn overweldigende overmacht.
Het doel van de Engelschen in hun stellingen vóór, en hun bombardement van Magersfontein werd spoedig door mij ontdekt. Het
PONTONBRUG DER ENGELSCHEN OVER DE MODDERRIVIER.
was niets anders dan hun politiek - waartoe zij ook ten volle te rechtvaardigen waren - om ons gedurig onder den waan te doen verkeeren, dat zij ons aanvallen wilden, en ons aldus bijeen te houden in die posities, terwijl zij dan elders hunne voorbereidselen voor
| |
| |
hetgeen dat zij in 't oog hadden, konden maken. Het bleek dan ook van achteren, dat Lord Roberts dien tijd gebruikte om met zijn overweldigende machten bij te komen. Te Colesberg hadden hoofdcom. Piet de Wet en Asst. com. Gen. H. Schoeman de handen met de Engelschen vol; maar het gelukte Gen. De la Rey den vijand daar zoodanig te bevechten, dat toen Lord Roberts, met Lord Kitchener, als de Eerste van zijn staf, er kwam, het voor hem, niettegenstaande zijn groote machten, onmogelijk was, direct bij Norvalspont door in de Oranjerivier te gaan, en dat hij den weg moest inslaan naar Modderrivier.
Het zou, met het oog op de spoorwegcommunicatie voor Lord Roberts veel beter geweest zijn dáár door de Oranjerivier te gaan. Doch de posities van Colesberg tot minstens dertig mijlen ten noorden der rivier waren zoo in ons voordeel, dat, had hij het gewaagd dáár door te slaan, het met hem, waarschijnlijk niet beter zou gegaan zijn dan met Sir Redvers Buller in Natal.
Maar hij koos de gelijke vlakten, en groote versterkingen kwamen elken dag van Colesberg en elders te Modderrivier aan.
En nu begon de Engelsche krijgslist van omtrekken dat ik voorzien had. Op den 11den Februari 1900, trok een sterke macht van beredene troepen uit de kampen te Modderrivier naar Koedoesberg, een kop aan de Rietrivier ongeveer twaalf mijl ten westen van hun legerplaats. Deze troepen stonden, zooals wij later uitvonden, onder 't bevel van Gen. Mc. Donald.
Het was ongeveer 10 ure des morgens toen Gen. Mc. Donald uittrok. Onmiddellijk kreeg ik order van Gen. Cronjé met 350 man den engelschen generaal in zijn voortgang te gaan stuiten. Van de Magersfontein-randjes, die veel hooger waren dan de Engelsche kampen te Modderrivier, had ik gezien dat het kinderspel zou zijn met drie honderd vijftig man tegen de macht van Gen. Mc. Donald te gaan, en ik verzocht dat aan mij vijfhonderd burgers en twee kanonnen zouden gegeven worden. Dit werd mij echter geweigerd.
Toen ik in den namiddag nabij Koedoesberg kwam, zag ik dat de Engelschen reeds den vorigen nacht den berg in bezit genomen hadden. Zij waren op het zuider einde daarvan en hadden een steenen muur half klaar van west tot oost over den berg gebouwd. Hun kamp hadden zij aan de Rietrivier, die vlak onder den berg ten
| |
| |
zuiden vloeide opgeslagen, bij sterke posities aan losse randjes ten oosten van den berg. Ten westen was hun linkervleugel in een sloot die van den berg afliep in de rivier.
Met com. C.C. Froneman bestormde ik dadelijk den berg. Onder een hevig geweervuur bereikten wij den voet des bergs en kwamen op een punt, waar wij buiten het gezicht van de Engelschen waren. Daar, echter, konden wij niet blijven. Ik gaf derhalve, bevel dat men den berg beklimmen zou. Wij bereikten den top,
ENGELSCHE ARTILLERIE BIJ MODDERRIVIER.
maar konden niet verder vorderen dan ongeveer tot 700 pas van de Engelschen van wege het geweldig vuur uit den bovengenoemden steenen muur. Wij bleven dus daar wij waren totdat het heelemaal donker was, en gingen toen in groote stilte tot onze paarden, die wij beneden gelaten hadden terug.
Omtrent vier mijl moesten wij rijden om water te krijgen, want nader had Gen. Mc. Donald de rivier in bezit.
Vroeg den volgenden morgen namen wij de posities van den vorigen avond weder in bezit. Een geweervuur werd op ons gelost,
| |
| |
en daaronder gingen wij van positie tot positie, totdat wij tot ongeveer driehonderd pas van den vijand waren. Vooreerst kon ik niet verder, want met slechts drie honderd vijftig man durfde ik het niet wagen nader tot de sterke stelling van den vijand te gaan. Ik had, echter, den vorigen dag aan Gen. Cronjé om een versterking verzocht, en wachtte totdat die kwam. Weldra daagde er een klein getal manschappen met twee stukken onder bevel van den Majoor Albrecht op. De kanonnen werden in positie gebracht en op de Engelschen gericht. De tweede granaat viel vlak bij den muur, de derde daarop en het duurde niet lang voor de vijand van achter den muur uit moest. Hij retireerde een honderd schreden om een veilige schuilplaats te vinden. Dit gaf ons echter geen voordeel, want de nieuwe posities van den Engelschen waren even goed als die waaruit zij gedreven waren en onze kanonnen konden hen daar niet goed bestoken. Onze stukken konden wij ook niet nader brengen, omdat onze artilleristen het dan onder het geweervuur niet zouden kunnen uithouden. Ons geschut kon ook niet opereeren op dat gedeelte van den muur dat ten oosten achter den berg was.
Onze Krupps, echter, deden goed werk op de vier kanonnen der Engelschen, die ten zuiden aan de rivier stonden. Zij hadden verschrikkelijk op onze stukken gebombardeerd; maar moesten toch weldra door de rivier de wijk nemen om zoodoende door den berg beschut te worden.
Ik zond com. Froneman nu om de rivier en een sloot, die van het noorden zich daarin ontlastte, in bezit te nemen. Heftig werd op hem door de troepen, die op den westelijken vleugel zich, in den anderen sloot, die ik genoemd heb, bevond, op com. Froneman gevuurd; maar onze kanonnen beschoten hen zoo dat de commandant de rivier en de sloot bereiken kon. Hij werd hier, doch zonder ongeval door des vijands geschut fel bestookt. Iets merkwaardigs gebeurde hier: een vliegende valk werd rechtboven de sloot, waar de burgers waren, door een kogel van een granaat-kartets getroffen. en viel dood tusschen de burgers op den grond.
't Was intusschen half vijf uur, en de vraag was nu hoe het alles afloopen zou. Daar ontving ik bericht van een burger, die ik aan den oostkant van den berg geposteerd had, om naar de richting van de groote Engelsche kampen te Modderrivier de wacht te houden, dat een bereden macht schijnbaar van achthonderd tot duizend man
| |
| |
ENGELSCHE ARTILLERIE-AFDEELING DOOR MODDERRIVIER TREKKENDE.
| |
| |
sterk, met twee kanonnen aan het oprukken was met het doel, naar het scheen, om ons ten oosten om te trekken. Ook werd mij medegedeeld dat tachtig mijner manschappen, die ik dien morgen drie mijl ten oosten van den berg op een ronde bult geplaatst had, om te verhinderen dat Gen. Mc. Donald ons omtrekken zou, geretireerd hadden.
Die oprukkende macht moest gestuit, en ik had op het punt waar ik mij bevond slechts zes en dertig man tot mijne beschikking, want de andere burgers waren in posities dichter bij den vijand en ik kon daarvandaan niemand nemen, omdat men door uit te komen erg aan de kogels des vijands blootgesteld zou worden. Er bleef niets over dan dat ik zelf met de zes en dertig man de oprukkende macht zou gaan keeren. Daartoe snelde ik den berg af, en wij sprongen op de paarden, die wij den geheelen dag afgezadeld hadden gehouden, en joegen de versterking te gemoet. Toen wij om den rand, die van den berg afschiet kwamen, waren de Engelschen reeds zoo dicht bij dat er niets anders voor ons te doen stond dan op hen af te stormen. Langs een afstand van ongeveer twaalf honderd schreden was het een gelijke vlakte, tot een kleinen rand. Wij bereikten dien gelukkig vóór de Engelschen. Onder jagen naar dit randje werden wij onophoudelijk door granaat-kartetsen bestookt, en zelfs het randje gaf ons weinig voordeel, omdat het zoo laag was, dat het haast geene beschutting verleende. Toen wij het bereikten waren de Engelschen van vier tot vijfhonderd pas van ons. Zij sprongen van hunne paarden af en openden een geweldig vuur op ons. Het gelukte ons hen een tien of vijftien minuten terug te schieten en -
daar ging de zon onder!
De versterking trok toen, tot mijne verlichting, naar de Engelsche macht op den berg, en ik riep al mijne manschappen met het geschut uit de posities. Wij gingen tot waar wij den vorigen nacht waren, afgemat door den strijd, en uitgeput door honger en dorst, want wij hadden niets meer gehad, dan wat wij uit het lager in onze zadelzakken medegenomen hadden. Laat dien avond kwam com. Andries Cronjé, broeder van den generaal, met nog twee honderd vijftig man en een maxim-Nordenfelt bij ons aan.
Den volgenden morgen was het - schoonveld! Gen. Mc. Donald was in den nacht teruggetrokken naar het hoofdlager. Wat
| |
| |
GEN. LORD METHUEN GEDURENDE DEN SLAG BIJ MAGERSFONTEIN OP 11 DEC. 1899.
| |
| |
verlies hij had kan ik niet zeggen: wij hadden twee dood en zes gekwetst.
Wij hadden hier nu niets te doen, en gingen naar onze hutten bij de posities te Magersfontein terug.
Den volgenden morgen trok er weder een sterke macht uit de Engelsche kampen te Modderrivier, en ging in de richting van de Koffiefontein-diamantmijn. Dadelijk beval Gen. Cronjé mij met vierhonderdvijftig burgers, een Krupp en een maxim-Nordenfeldt den vijand te gaan terug drijven, zoo luidde het bevel. Ik gaf order aan de commandd. Andries Cronjé, Piet Fourie, Scholtz en Lubbe mij te vergezellen en wij trokken dien avond tot recht tegenover de plaats waar de macht was gaan kampeeren. Vroeg den volgenden morgen trokken wij vóór de Engelschen tot de plaats Blauwbank in 't district Jacobsdal en namen posities in. 't Duurde niet rang voor wij begonnen te vechten, maar het was eigenlijk een kanonnen-gevecht. Na een korte wijle werd het ons duidelijk dat wij te doen zouden hebben met de geheele macht van Lord Roberts, die nu met ontzaglijk groote getallen troepen aan het voortbewegen was naar Paardenbergsdrift. Ik zag dat Lord Roberts, met het zenden van troepen naar Koffiefontein, niet ten doel had gehad daarlangs naar Bloemfontein door te trekken; maar dat hij ten doel had onze machten daardoor zoo te verdeelen, dat hij door Paardenbergsdrift over Kimberley naar de hoofdstad zou kunnen gaan.
Ik trok omtrent zes mijl weg in de richting van Koffiefontein, en verstak mijn commando ten getale van drie honderd vijftig man; terwijl ik de overigen (honderd man) met com. Lubbe zond om al langs het machtig heir, dat nu Paardenbergsdrift naderde, te gaan, en deszelfs bewegingen gade te slaan. Het was een groot lager, bestaande voor het grootste gedeelte uit beredene troepen. Er waren wel negen of tien batterijen kanonnen, en een konvooi van lichte muilwagens.
Ik dacht dat terwijl Gen. Cronjé van voren tegenstand bood ik mij maar verborgen zou houden ten einde te verkennen, en van achteren dat doen dat de aandrang van Lord Roberts naar voren toe hinderen zou.
Ik zond nu, voor de optrekkende Engelsche machten om een rapportrijder naar Gen. Cronjé. Die was com. G.J. Scheepers - later
| |
| |
SCHETSKAART VAN DE GEVECHTEN BIJ MODDERRIVIER EN MAGERSFONTEIN.
a) Stelling en geschut der Boeren.
b) der Engelschen bij Modderrivier op 28 Nov. voormiddags.
c) Stelling en geschut der Boeren. d) der Engelschen bij Magersfontein op 11 Dec. 's middags. I 9e Brigade, II Garde Brigade, III Lager op de 28 November, IV 9e Brigade, V Garde, VI Hooglanders Brigade, VII Lager op de 11 December.
| |
| |
de beroemde held van de Kaapkolonie. Hij was toen slechts hoofd van ons heliograaf-corps maar ook daar reeds beroemd. Ik liet Gen. Cronjé met hem weten dat de Engelschen te Blauwbank een zwaai gemaakt hadden in de richting van Paardenbergsdrift, en ried hem aan zijn lagers met alle macht uit den weg te doen gaan, daar de macht des vijands naar mijne schatting 40.000 of 50.000 man sterk was. Ik achtte het noodig, Gen. Cronjé dezen raad te geven, ook wegens de vrouwen en kinderen die zich in de lagers bevonden - hetgeen tot mislukking kon leiden.
Toen Scheepers terugkeerde bracht hij mij over wat Gen. Cronjé zeide. Ik teeken het hier aan, niet uit disrespect - verre daar van daan! want ik heb den grootsten eerbied voor Gen. Cronjé, als een held, die niet wist wat het was zijn vijand te vreezen - maar als een bijdrage slechts tot de geschiedenis van den oorlog, en een kenschetsen van Cronjés onverschrokken karakter. ‘Toen ik uw rapport aan den Generaal bracht,’ zoo deed Scheepers verslag, zeide hij: ‘Het julle ver julle weer x x ver de Engelsche? Gaat en schiet die goed dood, en vangt die andere.’
Er waren ook Vrijstaatsche lagers die in afzonderlijke afdeelingen te Paardenbergsdrift stonden. In deze lagers waren er een klas burgers, die men in de posities niet gebruiken kon. Zij werden later ‘Waterdragers’ en ook, naar 't Engelsche, ‘Noncombattanten’ genoemd. Ik deed dezen weten te vertrekken tot een plaats twee uur daarvandaan, waar er meer gras was; maar vóór allen dit deden werd een lagertje van twintig of dertig wagens overvallen en buit genomen.
Intusschen hield ik mijn commandotje goed verstoken en verkende de bewegingen van den vijand. Op den 16den Februari, dacht ik dat het nu mijn kans was Lord Roberts kwaad te doen. Een groot konvooi was, namelijk met proviand aan het voorbij trekken achter de troepenmachten aan, en, zou ik niet, zoo vroeg ik mijzelven af het kunnen aanvallen en afnemen? Neen, dat kon ik dien dag nog niet. 't Zou te veel gewaagd zijn dit te doen, vanwege het nabijzijn van vele troepen; en met mijn legertje van driehonderd vijftig hield ik mij nog schuil. Den volgenden dag verstak ik mij nog en zag in den avond dat het konvooi zich kampeeren ging nabij Blauwbank aan de Rietrivier - even ten westen. Ook had ik gezien dat het grootste gedeelte van de troepen voortgetrokken waren achter Lord Roberts
| |
| |
PAARDENBERG.
| |
| |
aan. Den 18den bleef ik nog verstoken, daar het engelsche lager gekampeerd bleef. De reden hiervan was, zooals ik later hoorde, dat het wachten moest op colonnes, die van Belmont-Station komen zouden. Op den volgenden dag viel ik het konvooi aan van één kant, en werd hevig tegengestaan, ik meen door drie of vier honderd man. Zij hadden, echter geen grof geschut.
Na een vechten van twee uren lang, kregen de aangevallenen een versterking van cavallerie en vier Armstrong-kanonnen, die haar uiterste aanwendde om ons uit onze posities, dicht bij het lager, te drijven. Doch ik wist dat Lord Roberts slechts de provisies die op de muilwagens waren, had; en dat het hem ten zeerste bemoeilijken zou, als hij dit lager met proviand verloor, en daarom was ik vast besloten dit konvooi af te nemen, tenzij het voor mij daar werkelijk door een overmacht onhoudbaar werd. Ik weerstond, derhalve, den aanval.
Het gevecht duurde voort totdat het donker werd, en toen waren wij tamelijk tevreden met wat wij uitgericht hadden. Ons dagwerk had ons 1600 trekossen bezorgd: ook, waar wij de posities gestormd hadden waren veertig soldaten krijgsgevangen; en com. Fourie, dien ik order gegeven had het lager ten zuiden aan te vallen had dáár eenige troepen krijgsgevangengenomen en eenige waterkarren buit gemaakt.
Wij bleven dien nacht in onze posities; maar ik kon niet vanwege het klein getal mijner manschappen het lager insluiten.
Toen het den volgenden morgen begon te lichten zagen wij, tot onze groote verbazing dat de Engelschen in den nacht uit het lager gevlucht hadden. Wij vonden slechts ongeveer twintig soldaten een eindje van het konvooi in de Rietrivier verstoken, en zes en dertig kaffers op een rand, drie mijlen daar vandaan.
Het lager was verlaten.
Onze buit was een stuk of wat meer dan tweehonderd zwaar beladen wagens en tien of twaalf waterkarren en ‘trollies’. Het proviand bestond uit kisten ‘corned beef’, klinkers (beschuit) jam, melk, sardijntjes, zalm en veel meer dat voor een lager noodig is. Wagenvrachten rhum waren er ook; alsmede paardenvoeder in balen geperst en zaadhaver. 't Was werkelijk een enorme buit van proviand.
Wat nu gedaan?
De soldaten, die wij krijgsgevangen hadden genomen, zeiden ons
| |
| |
POSITIE DER BOEREN. - HIER KWAMEN DE BOEREN HET EERST OP DE KOPJES, DE ENGELSCHE VOORPOSTEN VERJAGENDE.
| |
| |
dat er elk oogenblik colonnes van Belmond konden verwacht worden. Als die nu kwamen zouden wij tegen haar niet bestand zijn...... maar het lager moest weg! - niet dat wij destijds in groote behoefte van zoo'n. buit waren, maar omdat ik wist hoe Lord Roberts in ongelegenheid zou komen als hij van zijn voedsel beroofd werd.
Ik liet geen oogenblik verloren gaan. Ik beval dat de burgers dadelijk met alle macht de wagens opladen (want met het goed hadden de troepen verschansingen, die werkelijk prachtige fortificaties waren, gemaakt) en dat zij de wagens inspannen zouden. Het laden der wagens ging gemakkelijk, maar wat had men het moeilijk met het inspannen. Er waren slechts zes en dertig van de kaffer leiders en drijvers, en zij wisten alleen hoe enkele spannen ossen ingespannen moesten worden. Hier echter had ik het voordeel er van dat elke Boer, als zoodanig, een handige wagendrijver of leider is; en dus was het niet een onoverkomelijke zaak de wagens te vervoeren. Desniettegenstaande ging het zeer moeilijk, want hoe wist men het zoo te schikken dat de achterossen niet vóór en de voorossen achter kwamen? Er was niets voor dan spannen van zestien ossen uit te keeren en ze, naar het beste van ons oordeel, dezen os vóór, en dien achter te plaatsen: alles zoo haastig mogelijk, om toch maar weg te komen.
Wij hadden een grooten last de wagens weg te krijgen, want elk een was zwaar genoeg beladen voor zestien ossen, waarvan elk een op zijn rechte plaats trok: wat was het nu dat dit het geval niet was! Zoo gebeurde het dan ook dat het de eerste paar mijlen een groot gesukkel was. Men moest gedurig stilhouden en de ossen verspannen; maar onder het toezicht van com. Piet Fourie, dien ik als ‘Conducteur’ aanstelde, ging het van uur tot uur beter.
Ik gaf bevel dat het konvooi over Koffiefontein naar Edenburg gebracht moest worden.
Tweehonderd uit mijn driehonderd vijftig manschappen moest ik als drijvers en leiders met het konvooi laten gaan. Met de overige honderd vijftig, en het maxim-Nordenfeldt - ik deed het Krupp ter verdediging met het lager trekken - begaf ik mij in de richting van Paardenbergsdrift. Ik had van mijn verkenners gehoord dat er een vijftig- of zestigtal troepen ongeveer acht mijlen van waar wij het lager genomen hadden, zich bevonden. Ik genaakte hen tot op
| |
| |
POSITIE DER BOEREN WAAR HET CONVOOI WERD UITGESPANNEN.
| |
| |
een afstand van 3000 meter en zond een briefje aan hun officier, waarin ik van hem eischte dat hij zich overgeven zou. Dit klompje Engelschen konden niet ontvluchten daar zij, toen zij mijne manschappen zagen, zich van drie kanten bedreigd bevonden.
De zon was juist ondergegaan, toen mijn rapportrijder bij de Engelschen kwam. Wat deed de officier die 't bevel voerde? Hij zond een ondergeschikte, die met mijn rapportrijder tot mij kwam.
‘Are you Generaal de Wet?’ vroeg hij mij.
‘Ja.’
‘Mijn bevelvoerend officier’, zeide hij nu op beleefden maar tevens beslisten toon, ‘laat u weten dat wij ruim honderd man sterk zijn, Wij zijn tevens voorzien zoowel van ammunitie als van proviand. Wij houden een sterke positie bij huizen en kralen; (dat was een feit) en verwachten elk oogenblik 10,000 man van Belmont-Station, die wij naar Lord Roberts leiden moeten: daartoe zijn wij hier.’
Ik had hem ongehinderd laten spreken, totdat hij geëindigd had, en sprak toen even beslist als hij het had gedaan, als volgt:
‘Ik geef u slechts zooveel tijd om, op 't kortst mogelijk terug te gaan en uw bevelvoerenden officier te zeggen, dat hij zich onmiddellijk moet overgeven: anders doe ik u bombardeeren en bestormen. Na u in uw kamp komt, geef ik u tien minuten - dan moet de witte vlag wapperen.’
‘Waar is uw kanon?’ vroeg hij, want hij had het niet gezien.
Ik wees hem naar het kanon, dat een paar honderd pas achter mij stond, omringd van een vijftigtal burgers.
Toen hij het kanon zag vroeg hij: ‘Zal u ons niet uw eerewoord geven te blijven, waar u hier is, en niet te roeren totdat wij tien mijl van hier weg zijn? Op die voorwaarde zullen wij onze posities verlaten.’
Ik liet hem weer uitspreken en zag hem onderwijl zwijgend aan, mij over hem uitermate verwonderende, en mijzelven afvragende wat toch de gedachte van een britschen officier over een Boerengeneraal kon zijn. Toen zeide ik tot hem:
‘Ik eisch onvoorwaardelijke overgave en van het oogenblik dat uw voet, na uwe aankomst in uw lager den grond raakt geef ik u tien minuten en dan vuur ik.’
| |
| |
BLAUWBANK. - DE BOERENPOSITIE VANAF BRITSCH CONVOOI GEZIEN.
| |
| |
Hij rukte om en jaagde, zoodat de bollen gronds van de hoeven van zijn paard vlogen naar zijn lager terug.
Hij was nauwelijks afgestegen of de witte vlag werd in de lucht geheschen. Wij galoppeerden daarheen en namen acht en vijftig beredene troepen gevangen. Nog dien avond zond ik ze achter het konvooi aan.
Ik ging toen met mijn commando nog zes mijl van daar, met het doel om Lord Roberts macht te verkennen, en te zien of er niet misschien daarvandaan machten zouden komen om zijn onmisbaar konvooi te hernemen. Maar den volgenden morgen, Feb. 21, bespeurden wij niets behalve een patrouille van de richting van Paardenbergsdrift aankomen.
Dat bleek de honderd man van com. Lubbe te zijn, die ik tot hulp van Gen. Gronjé gezonden had. Van hem vernam ik dat Gen. French doorgebroken en waarschijnlijk Kimberley ontzet had; en dat Gen. Gronjé, vechtende voor Lord Roberts aan het retireeren was in de richting van Paardenberg. Ik was er over ontevreden dat com. Lubbe teruggekeerd was.
Ik besloot nu dadelijk in de richting Paardenbergsdrift op te rukken en was op het punt dit te doen, toen ik een rapport van President Steyn ontving, dat ik dien avond op een plaats, dicht bij Koffiefontein den heer Philip Botha die als Asst. vechtgeneraal was aangesteld met honderd vijftig man als versterking zou vinden.
Ik was nu overtuigd dat het door mij afgenomen konvooi Edenburg-Station zonder voorval bereiken zou, en ging achter hetzelve aan om het kanon te halen. Ik vond het zes mijl van Koffiefontein gekampeerd. Hier kwamen dadelijk na mijn aankomst, com. Jacobs van Fauresmith en Com. Hertzog (broeder van Rechter Hertzog) van Philippolis aan, en rapporteerden dat troepen in optocht waren van Belmont-Station. Ik deed hen met hunne manschappen - ten getale van twee, drie honderd - teruggaan in de richting van de van Belmont optrekkende troepen.
Er was in 't lager overvloed van voeder en onze paarden kregen zooveel als zij maar hebben wilden. Te 12 ure des nachts deed ik opzadelen en kwam te half twee bij Asst. Gen. Philip Botha aan. Ik had hem laten aanzeggen gereed te zijn en met honderd vijftig man, die ik had, en honderd vijftig van hem trokken wij dadelijk tot hulp van Gen. Cronjé.
| |
| |
BLAUWBANK. - DE PLAATS DOOR BRITSCHE VOORPOSTEN BEZET EN DOOR DE BOEREN VEROVERD..
|
|