Ziels-opwekking tot waare deugd en vrolykheit in lof- en smeekliederen, mitsgaders veldgezangen
(1725)–Fransina Jakoba van Westrem– Auteursrechtvrij
[pagina 31]
| |
I. Verlegenheit, Schaamte, Boetveerdigheit. &c.
| |
[pagina 32]
| |
Door ydelheit, van hart en mondt!
Door Afgodsdiensten, meer en minder.
Door beuzelwerk, als was 't van Kinder.
6.
Door slappigheit in 's Heeren werk.
Door Laffigheit in 't Oorlogsperk.
Door Menschen gunst en Eer te jagen.
Door Eygeliefde en Zelfsbehagen.
7.
En zoo veel grouw'len als gy kendt!
Ia 't aanschyn billik van my wendt.
Des sta ik slegs van ver te klagen,
'k Ben Onrein, wie zal na my vragen!
8.
ô Iezus! Gods en Menschen zoon!
Zie ik niet uit uw Wonder-throon,
Een Bloedbeek vloeyen, voor de Zonde!
Een zuiv'rend zap op Oude wonden.
9.
Maar 'k weet wel, 't is te stouwt gevraagt,
Voor een die zò veel weldoens draagt;
Voor een die met uw Liefdekoorden,
Getroffen word, door kragt van woorden!
10.
ô Myn Geweeten doemt my Streng:
Maar uw Ontfermenis, niet eng,
Wil onbepaalt de Handt uitsteeken!
En aan een Arme Sig niet wreeken.
11.
ô Geef dan, dat myn Ooge weent!
En 't hart niet kout blyve of versteent;
Maar smelte als was, en vloey van rouwe!
Breek beenders, dat ik blyf behouwen.
12.
Op dat ik bloedend' voor u val!
| |
[pagina 33]
| |
Op dat gy wordt myn al in al!
Op dat ik kruissen leer, die leden
Die anders doen, gelijk gy dede.
14.
Op dat ik uitsteek, 't ydel Oog,
Dat met een vlugt tot schade uittoog.
Op dat ik de ongeregt'ge Handen,
Kap af, al geeft het smert en schande.
15.
Geef my dan ook een rein gezigt!
Om na te gaan, uw aanschijnsligt;
Om kragt te halen uit genade:
Om wel te wand'len op uw Paden.
| |
II. Geloofswerkingen.
| |
[pagina 34]
| |
Met zo veel schuldt en last belaên!
Og wenkt my eens, dan durf ik komen!
Geeft my de Handt! ik zal niet schroomen.
5.
Beminnelyke Immanuel!
Die al myn nooden kendt zó wel!
Die Bloedt en Geest hebt, om te schenken;
Waarom, zal my uw afzyn krenken?
6.
Waarom zal ik in een woestyn,
Gaan zugten, om uw lief aanschyn!
Waarom zal ik in 't donker tasten,
Versmagt van Dorst, verzwakt van 't Vasten?
7.
Of Eeten draf voor Oude mensch;
Of vullen de averegtzen wensch?
Neen trouwste Iezus, 'k zal u volgen,
Al zyt gy tegens my verbolgen.
8.
Wie sterft'er voor uw Aangezigt!
Wie haalt het duister by uw Ligt!
Wie schopt gy voor uw Voeten heenen!
ô Neen, gy ziet dogh op de kleenen.
9.
Uw Trouw is Eeuwig, 't woordt is vast!
Dogh zegt de booze, ja, maar 't past
Op u niet; Heer, dan kom ik schuylen,
En wyk voor wreede Leeuwemuylen.
10.
Nu wil ik, zoo bemorst ik ben,
Zò grouwelyk als ik my ken,
Maar vallen in uw Liefde-armen!
Ik ben gerust op uw Ontfarmen.
11.
Geslagte Lam, voor 's werelds grondt!
| |
[pagina 35]
| |
Wat opent gy een Heylverbondt!
Wat Sterktens en Geregtigheden,
Zie ik al niet! wat Heyl wat Vrede!
12.
Wat is 't, dat ik zó dub' zó deins;
En uw getrouwheit vaak ontveins!
Of schoorvoet om tot u te loopen;
Melk, wyn en Goudt om niet te koopen.
13.
'k Ben uwes Heer! behoudt my dan!
'k Betrouw op u! Gy zyt de man,
Die my Verlossen kunt en Zeeg'nen!
Ia met uw Liefde gunst bejeeg'nen!
14.
Waar is 'er wellust dan by u!
Weg ydelheit, hoe wykt gy nu:
Myn Iesus is vol Dierbaarheden!
Vol Schat, vol Eer, vol Lust en Vrede!
15.
ô Myrhebondelken! hoe schoon,
Rustge op myn hart! uw Doornekroon,
Wil ik by Peerlen niet gelyken!
Neen neen, al de aardt moet voor u wyken.
16.
Daar is myn Handt! myn Liefsten Vrindt!
Het spyt de Hel, myn Liefde bindt,
Zig vast en vaster in 't welmeenen!
ô Heer, bewaar my voor 't beneenen.
17.
Voor Leugens en ontrouwigheit:
Myn hart verschrikt, myn Ziele schreyt,
Wanneer ik denk aan 't agterlaten,
Van woordt en Pligt! ô geef een mate
18.
Van Geest en Leeven, als gy plag?
| |
[pagina 36]
| |
Van wakkerheit, in zulk een Dagh
Van Blydschap en Verloving beyde!
Ey laat ons by uw volheit weyden!
|
|