Ziels-opwekking tot waare deugd en vrolykheit in lof- en smeekliederen, mitsgaders veldgezangen
(1725)–Fransina Jakoba van Westrem– AuteursrechtvrijToon: Ps. 8.1.
Grootmoedig Hart, vol Eed'le Deftigheden!
Hoe zie ik u met wisse stappen treden
Op 't wit albast, van Waarheyt en van Deugdt;
Uw lieflyk beeldt, myn innig hart verheugt!
2.
Uw Huis staat pal, of schoon de Regen-plassen
Neerstorten, of de Windt u komt verrassen!
De Grondt is Rots, en niet een dryvent Zandt:
Een wondersteen, houdt uw gebouw in standt!
3.
Sireen mag uit het Zeênat listig loeren,
Heur toverzang, zou dat uw oor vervoeren?
Neen, neen, gy stopt dat voor een valssen toon;
Ook grypt gy na geen ras vergangb'ren kroon.
4.
Gy sluyt het Oog voor glimp en ydelheden;
En wordt niet ligt door wind of waan bestreden:
Gy agt en schat het geen de zinnen treft
In de eyge stip, zo als het dient beseft.
5.
De lof en de eer, 't bespotten of veragten,
En levert u geen wisse vreugde of klagten.
De voeten zet gy op geen glaze baan:
Of poogt de Handt in de ydle lugt te slaan.
| |
[pagina 14]
| |
6.
Ruilt het Toneel van 's weerelds zotternyen,
Dan dit voor dat, gy wendt het Oog ter zyen;
En zoekt en streeft na 't geen bestendig is:
't Volmaakte goedt, erkendtge alleen voor wis.
7.
Uw Voetzool klemt, gelyk der Dieren klaauwen!
De reyne spys, moet gy weerom herkaauwen.
Gy hebt bedagt het geen gy spreeken wilt.
En schuwt het Laf, waar mee men tydt verpilt.
8.
Uw Reeden, is wel smaakelyk gezouten;
Ook geesselt die wel zagt de scheeve fouten:
Sy stoort zig niet aan Menschen eer of gunst;
Nog vleyt niet, met verguldsel na de kunst.
9.
Het staale schild is op heur borst gebonden!
Verliest sy zig, zy wordt in Godt gevonden!
Des deinst Sy niet, al treedt de Helmagt toe!
De Satan wordt heur Dapper Stryden moe.
10.
Al woedt de zee, met 't zaam gestoote baaren,
Sy bergt de Boot aan de Oever van 't bedaaren.
Maar sloeg eens 't Vogt, tot dat het schuitje brak,
Sy dryft stil voort, en houdt sig aan een wrak.
11.
Rammyt de Hel op Sions Voorportaalen,
En zoekt de Slang op de Enge-weg te smaalen,
Ia, maakt Sy 't waar en wis, gelyk een wiel,
ô Heer bewaar! dan dog de opregte Ziel!
12.
Het teder hart van uw Getrouwe kind'ren!
Laat hen die Windt van yd'le Leer niet hind'ren!
Maar zetse, als op een Diamante vloer!
Op dat geen Golf hen elders overvoer:
| |
[pagina 15]
| |
13.
Op dat geen Vloedt, schuymbekkende opgestoven,
Het Vroom gemoedt, vermetel ruk van booven;
En smak het neer, tot op zyn hollen grondt:
Of schudt en draaitse al wentelende in 't rondt.
14.
Ziet gy de Borg aan 's Vaders zy gezeeten,
Wat kanse al leedt en droeffenis vergeten!
Hoe stapt Sy voort, op 't hobbelagtig padt,
Ziet sy van ver, de Toorn spits van Gods Stadt!
15.
ô Michael! ô Sterke Heldt der Helden!
Wil eens voor my de Helsche Boosheit schelden!
En sterk myn geest, door uw genade kragt!
Gord aan uw Volk in deze donk're nagt.
16.
Vernieuw, vernieuw, een Vasten Geest inwendig!
Maak al ons doen Gelovig, en bestendig!
Maak al ons doen, bedagtzaam en gezet:
Bepaal ons Oog op 't rigtsnoer van uw wet.
17.
Bewaar ons dogh, voor dubben en voor deinzen!
Voor zwenken, zwaayen, en tweetongig veinzen!
Blyf gy ons doel, en leydt ons by de Handt.
Bevestigt ons als de Eyken die gy plant.
|
|