| |
| |
| |
12 - Bejegening van Christus
Wanneer ik Waldo niet meereken, is Bejegening van Christus het eerste boek waarin uw geloofscrisis centraal wordt gesteld. Ze was reeds voelbaar in Een mens van goede wil en tijdschriftartikels van die jaren, maar in Bejegening... is ze het éne centrale thema.
Ik voelde mij niet als een zoeker die in een cirkel loopt waarin ik op mijn vertrekpunt zou terugkeren indien ik lang genoeg leefde, maar als iemand die een evolutie doormaakt, waarvan het eindpunt verder van het vertrekpunt is gelegen dan alle punten van de afgelegde weg, en dus meer dan eens de indruk heeft dat hij voorgoed is beland. Ook ik had die indruk toen ik Bejegening van Christus schreef. Ik was tot een intellectueel rustpunt gekomen, omdat ik toen zeker wist dat het christendom, ja Christus zelf, geen antwoord heeft op de vragen die uit de kern zelf van zijn leer oprijzen in hem die ze aandachtig bestudeert. In die zekerheid schreef ik het boek.
*
De smartelijke fasen die men erin vindt stammen dus uit uw herinnering?
Ik was in intellectueel opzicht tot klaarheid gekomen maar was de emoties nog niet vergeten en kon ze herbeleven.
*
Waarom is deze ideeënroman vroeger verschenen in Duitse vertaling (1935) dan in het oorspronkelijk Nederlands?
Twee vrienden die mijn werk geregeld in manuscript lazen, smeekten mij het niet uit te geven. Tegelijk met hen las ook de Duitse vertaalster het werk en het kwam niet eens in haar op, dat
| |
| |
enig deel van het Duitse publiek er aanstoot aan nemen zou. De reden waarom mijn vrienden de publikatie in het Nederlands inopportuun achtten, gold voor Duitsland dus niet en toen de Duitse vertaling eenmaal was verschenen, had een inheems verzet tegen de publikatie van de oorspronkelijke tekst geen zin meer. Daarbij beschermde het onthaal in Duitsland mij tegen de Vlaamse scherprechters. Ik herinner mij o.m. een lovende recensie in Stimmen der Zeit, het tijdschrift der Duitse jezuïeten.
*
Uw stijl verschijnt hier weer in een nieuwe gedaante. U hebt die stijlvernieuwing ongetwijfeld nagestreefd.
Ik was er me van bewust dat ik in de Vlaamse letterkunde, die volgens Vermeylen ‘more brains’ nodig had, ging schrijven over een probleem dat zij nog niet had behandeld, althans niet zo expliciet. Ik was er ook zeker van dat dit probleem niet verouderen kon, noch door het vinden van een oplossing, noch door het veranderen van tijd en personen waarin ik het dramatiseerde. Daarom wilde ik ook schrijven in een klassieke, niet te dateren stijl, die minstens honderd jaar lang leesbaar zou blijven.
*
De roman is niet allegorisch zoals Waldo, anderzijds is hij ook niet zuiver historisch. Hij is wel symbolisch. Wat de epische voorstelling betreft hebt u historisch-Palestijnse tonelen, landschappen, figuren vermengd met Vlaamse en eigentijdse elementen, zoals Vermeylen in De wandelende Jood en Felix Timmermans in vele verhalen hebben gedaan.
In verhouding tot de inhoud van het boek was de historische inkleding volkomen onbelangrijk. Zij zou mij heel wat documentatie hebben gevraagd en hoe meer deze mij zou hebben afgeleid van onze traditionele voorstellingsvormen, des te meer zou zij mijn boodschap hebben gestoord. Het was helemaal niet omdat
| |
| |
Vermeylen, Timmermans en de Vlaamse primitieven het mij hadden voorgedaan, helemaal niet omdat ik dit procédé verkoos boven dat van de historische getrouwheid, maar gewoon omdat ik geen andere stoffering bij de hand had en door die te gebruiken de eeuwendurende actualiteit van de ontmoeting met Christus beklemtoonde, dat ik bijv. sigaren met een duif op het bandje en dergelijke anomalieën in het verhaal betrok.
*
Over de Ahasverus-figuur, die de eerste hoofdstukken in beslag neemt en aan het einde ook een bijrol speelt, hebt u vroeger, in Hooger Leven van 1927, reeds een lang verhaal geschreven. Het zou me niet verwonderen als deze Asveer, die in rusteloosheid en opstandigheid verwant is met Waldo, u reeds zeer vroeg zou hebben geboeid.
Tijdens mijn kloosterstudie begon ik nog vóór Waldo aan een lang verhaal, waarin de Wandelende Jood op al de grote momenten van de geschiedenis van het christendom zou opduiken en een belangrijke rol spelen. Toen Asveer vanaf Golgotha zijn tocht moest aanvangen, viel ik stil bij gebrek aan historische kennis. Wat ik in mijn lade liggen had herschreef ik voor een Bejegening van Christus. Er waren daarin drie mensentypen: Asveer, die rechtvaardigheid zoekt, Johannes die blind gelooft en Nicodemus, die hunkert naar waarheid. Ik zei u reeds dat het voor mij een raadsel is hoe ik als overtuigd gelovige een Waldo kon tot bestaan roepen. Het is voor mij niet minder verbazend dat ik als jonge kloosterling een Asveer schiep die marxistische rechtvaardigheid opeiste, toen ik nog helemaal niet wist dat daar een verontwaardigde afwijzing mee gepaard gaat van de liefdadigheid, waarmee de christenen zo dwepen. Later heb ik zelf heel wat tijd nodig gehad om de gegrondheid te begrijpen van anticaritatieve argumenten die ik zelf als jongeman in de mond van Asveer had gelegd.
*
| |
| |
Het verwondert me minder nu wij geconstateerd hebben dat u als kind, niet tevreden met uw lot, reeds opstandig uw eigen ‘orthodoxie’ ging verheerlijken, tegen uw vader, dus a fortiori als jongeling tegen uw oversten en hun courante opinie.
Mogelijk.
*
Die Asveer is inderdaad een harde man, zonder enige liefde, maar bezeten door één drift: rechtvaardigheid. Hierdoor zal hij aandacht voor eigen gewin verliezen, zelfs alle bezittingen prijsgeven om in een stugge eenzaamheid te dromen van een bevrijd Judea, een rechtvaardige wereld zonder slaafse onderworpenheid aan God en tirannen. Hij draagt zoals Thijs een absolute droom, maar een andere. Eeuwenlang zal hij zwervend die droom nastreven. Het evoceren van zulke non-conformistische en absoluut-gedreven karakters blijkt u te bevallen.
Elk personage van een auteur, gehaat of bemind, is natuurlijk geschapen naar zijn beeld en gelijkenis en u opent op dit ogenblik mijn ogen voor het feit dat non-conformisten die tot het absolute worden gedreven inderdaad in mijn werk veelvuldig voorkomen.
*
Uw drie hoofdkarakters, Asveer, de blinde Johannes, Nicodemus zijn alle drie rechtlijnig, strak, totalitair.
Ik moet er u toch op wijzen dat ik tot deze rechtlijnige karakterisering van de rechtvaardigheidseiser, de waarheidszoeker en de blind-gelovige niet ben gekomen door een enige bewuste of onbewuste preferentie, doch uit noodzakelijkheid des middels. Het christendom, primo, leert niet hoe de wereld moet worden georganiseerd, het leert geduld met een slecht georganiseerde wereld, straffeloosheid voor de misdadiger, liefde voor de vijand, liefdadigheid voor de arme. Dat betreft Asveer. Het
| |
| |
christendom, secundo, had reeds ten tijde van Christus geen antwoord op de vragen die een toenmalige theologant zich kon stellen. Nicodemus spreekt namelijk niet als een moderne agnosticus, maar als een Palestijnse godgeleerde uit de eerste eeuw van onze jaartelling. Het christendom, tertio, bevredigt enkel en alleen de blind-gelovenden, waarvan het dan ook dwepers maakt. Dit betreft de derde figuur. Het is de radicale verscheidenheid van deze drie standpunten die de gedrevenheid van Asveer en zijn twee tegenspelers heeft bepaald.
*
Een belangrijk aspect van Asveers karakter is wrevel en woede tegen de mensheid omdat zij zich door religie laat brengen tot vrees voor straf, tot onderwerping, goedgelovigheid, en aldus wordt gealiëneerd, zoals Feuerbach en de links-Hegelianen de godsdienst zagen. Zoals de anarchistische Ahasveer van Vermeylen blijft de uwe ‘hoogmoedig, zelfstandig en vrij denken’ en met wrokkende opstandigheid neerkijken op de ‘domme’ massa die de bedwelming van godsdienst boven de werkelijkheid blijft verkiezen. Hebt u zich bij die traditionele visie van de negentiende eeuw aangesloten of drukt Asveer iets persoonlijks in uw levensvisie uit?
Ik stond helemaal los van die links-neohegeliaanse kritiek op het christendom, die u in uw boek over Vermeylen en diens Wandelende Jood hebt aangewezen. Asveer heeft zijn ideeën en karakter sedert de eerste versie in mijn jeugd, waarin hij de hoofdfiguur worden moest van een historisch overzicht. Beide werden mij ingegeven door de kern van de legende, het weigeren van een glas water aan een terdoodveroordeelde die weldoende door het land was gegaan. Dit was slechts verklaarbaar bij iemand die in de leer van Christus een verderfelijk systeem zag. Toen ik Asveer weer gebruikte als figuur voor Bejegening... was hij daar volledig op zijn plaats als representant van de wereldrechteisers. Zonder van hem te houden was ik het met hem eens. Van jongs af wordt de christen Vlaming geleerd dat het evangelie cum grano salis moet gelezen
| |
| |
worden wanneer geschreven staat dat de rijke jongeling zijn fortuin onder de armen moet verdelen, de rijke haast niet in de hemel kan geraken, wie met het zwaard omgaat met het zwaard zal vergaan, en dies meer. Er wordt hem gezegd dat Christus de kerk heeft gesticht opdat ze zijn leer op onfaalbare wijze zou interpreteren. Ik kon dus van in het begin Asveers kritiek op Christus begrijpen. De grote meerderheid van het joodse volk was het ermee eens en de hele christelijke beschaving bewijst hoe wereldvreemd deze prediking was. Met één woord, Asveer drukt gedeelten van mijn eigen visie uit, zonder Feuerbach of neohegelianen.
*
Van het zesde hoofdstuk af komen wij in de centrale sfeer van de roman, wanneer wij Nicodemus aantreffen te Jeruzalem. Het is alsof het boek hier eigenlijk begint en dat de vorige hoofdstukken er als het ware zijn aangehaakt. Is dat zo?
Ja, om Nicodemus was het mij te doen. Asveer en Johannes waren er slechts volledigheidshalve bij nodig. De zin en het belang van hun standpunt hingen in grote mate af van het antwoord op de vragen van Nicodemus, die onberoerd bleven en onafhankelijk van de twee anderen. Ik voel ook nu nog zeer goed het stijlverschil dat ik niet heb kunnen wegwerken, voornamelijk bij de dood van Asveers vrouw en van zijn vader.
*
Wie in uw romans de situatie van de held tegenover zijn omgeving ontleedt en overschouwt, constateert dat de spanning geleidelijk sterker wordt. Hier staan we voor een climax, een frontale botsing. Nooit werd een romanfiguur in uw werk slechter door zijn milieu ontvangen. Op de eerlijke twijfel van Nicodemus reageren de hogepriesters zonder enig begrip of medelijden, ze overstelpen hem met verwijten, woeste dreigingen, vermaledijdingen. Nicodemus van zijn kant verliest alle genegenheid en eerbied voor hen. Hij gaat hen zien als verslaaf- | |
| |
den aan wijn, vleiers van de rijken, hardvochtigen jegens de kleinen, hovaardigen, machtswellustelingen, huichelaars. Bovendien jagen de priesters de willoze en opzweepbare gelovigen tegen hem op, zodat deze, als een fascistische bende, hem komen uitjouwen en zijn huis vernielen. Voor wie het boek symbolisch ziet, geen fraai beeld van het kerkelijk ‘establishment’! Houdt deze visie verband met de vele moeilijkheden die u in die jaren van kerkelijke zijde hebt ondervonden?
Zeker. Ik heb dat sedert lang vergeven maar ik zal wel nooit meer de principiële verontwaardiging kwijtraken voor wat ik netjes punt voor punt kan opstellen: 1. de brutale ongenadigheid van een stand die zich overbewust was van zijn gezag en macht; 2. de zelfzekerheid in letterkunde, waarin zijn incompetentie ten ogen uitsprong; 3. dezelfde doordrijverij in huwelijkskwesties, waarin hij ervaring miste en niet het minste begrip aan de dag legde voor pijnlijke problemen en de evidente staat van het wereldbevolkingsvraagstuk; 4. de bemoeizucht waarmee hij door allerlei proosterij geheel het sociaal leven wilde beheersen. Toch mag u niet vergeten dat Bejegening... een roman is die zich afspeelt in de sfeer van Christus en dat dit antiklerikalisme mij dus minder rechtstreeks bezielde dan de beschuldigingen die Christus zelf in het evangelie uitbrengt tegen de clerus van zijn land. Zonder dit perspectief zou ik namelijk gevreesd hebben dat mijn antiklerikalisme niet toepasselijk was op het joodse ‘establishment’.
*
Wanneer wij de twijfelpunten van Nicodemus bekijken, komen het voortbestaan van de ziel en de wetenschappelijke bewijsbaarheid van de Openbaring op de voorgrond als de meest essentiële. Komen zij met uw toenmalige twijfels overeen of niet?
Ja, en wel in de rangorde die u aangeeft. Maar vergeet niet dat ik niet mijn autobiografie schreef, en wel als een van twijfel
| |
| |
verloste een boek wilde schrijven, waarin ik me concentreerde op de objecties die de theologant Nicodemus in zijn tijd formuleren kon. Hij kon bijvoorbeeld in mijn ogen toen nog niet twijfelen aan het bestaan van God zelf. Dit essentiële punt van mijn twijfels komt dus niet rechtstreeks ter sprake. Het eerste punt dat u noemt, twijfel aan het voortbestaan van de ziel, het probleem dat reeds expliciet wordt behandeld in een der alleroudste geschriften van Egypte, het ‘gesprek van een levensmoede met zijn ziel’, kon wel zeer zeker Nicodemus hebben gekweld. Het is een twijfel die wel eens zo oud zou kunnen zijn als de overtuiging van het voortbestaan. Hij is natuurlijk duizendmaal belangrijker dan de bewijsbaarheid van de Openbaring, die al haar belang verliest zodra het voortbestaan is geëlimineerd. Ik geef de twijfel omtrent de Openbaring echter het enorm belang dat hij voor een joods schriftgeleerde destijds moet hebben gehad, d.w.z. veel meer dan hij had voor mij.
*
De twijfel van Nicodemus is zuiver speculatief op de dogma's gericht, doch ik heb toch de indruk dat deze man iets van de geboren twijfelaar in zich heeft. Tegenover hem stelt u als antipool de argeloze, poëtische, lieve, ongeletterde Johannes, die het eenvoudig, naïef geloof belichaamt en van wie u waarschijnlijk om symbolische redenen een blinde hebt gemaakt. Nicodemus daarentegen moét denken en beschouwt dit als lot en pijn: ‘doen, niet denken, geloven, niet twijfelen’, zucht hij. Is hij een twijfelaar door aanleg, en is het volgens u zo dat denken noodzakelijk leidt tot twijfel en onzekerheid?
Johannes is vanzelfsprekend om symbolische redenen blind, al helpt deze blindheid hem ook om niet te zien wat hem waarschijnlijk ten dele zou bekoelen. Nicodemus is iemand die niet alleen van nature, maar ook van ambtswege moet nadenken. Ik ben ervan overtuigd dat zo'n man, in het korset van de godsdienst van zijn tijd en van om het even welke godsdienst, onvermijdelijk twijfelen moet.
| |
| |
*
Hoe moet dan de laatste volzin: ‘Twijfelen tot de jongste dag’ worden begrepen? Klinkt dit niet als een soort noodlot voor de denkende mens?
Die laatste volzin van het boek zou ik nu niet meer schrijven. Ik meen dat Nicodemus, zonder zekerheid omtrent het voortbestaan en zonder twijfel aan het bestaan van God, het niet verder kan brengen dan tot een levenslange twijfel, waaruit hij slechts onherstelbaar geschonden, door een wilsakt, tot het geloof zou kunnen terugkeren, maar ik zou nu niet meer de indruk willen wekken dat het consequent gebruik van de natuurlijke rede niet tot rust en zekerheid kan leiden. Ik had dit bezwaar tegen mijn slotzin reeds toen ik hem neerschreef, maar meende dat ik de figuur van Nicodemus in zijn concrete situatie zuiver moest houden. Helaas, de vereenzelviging van de schriftgeleerde met de schrijver is althans in die slotzin niet te vermijden.
*
Wanneer ik de twijfelcrisis van Nicodemus niet op dogmatisch plan maar menselijk bekijk, word ik vooral getroffen door zijn immens innerlijk lijden, waarop u als verteller ook voortdurend de nadruk legt. Termen als lijden, kwelling, onrust, afmarteling, wanhoop, vloek, verdoemenis komen herhaaldelijk voor. Het is een feit dat de twijfel niet noodzakelijk zulk geweldig emotioneel lijden met zich brengt. Beschouwt u dit als een echt-doorleefd gebeuren of is dat enkel een literair middel om het karakter en lotgeval van uw held in het verhaal dramatischer te maken?
Geloofstwijfel en totale ontkerstening verlopen bij een steeds toenemend aantal gelovigen zonder drama. Ik ben echter ook lang niet het enige voorbeeld van een gelovige bij wie het met onnoembaar leed gepaard ging. Bovendien vraag ik me af of het bij een joods schriftgeleerde, die naar het hogepriesterschap
| |
| |
werd gestuwd en die leefde in de religieus bewogen periode waarin Christus en andere subversieven het volk bewerkten, niet onvermijdelijk een familiaal, sociaal en kerkelijk vertroebelde tragedie moest worden. Ik zie werkelijk niet in hoe ik, buiten die dramatische sfeer, een placiede, gelijkmoedige Nicodemus, het schandaal van zijn Vaticaan, geloofwaardig had kunnen voorstellen.
*
Nicodemus spreekt in zijn sterk emotionele monoloog tot Christus niet enkel in zijn eigen naam, maar ook in naam van de mensheid. Hij spreekt namens ‘de miljoenen die geleefd hebben in vrees en... de miljarden ongeborenen wie het Raadsel zal folteren’, in ‘duizenden jaren van onzekerheid en angst’, namens een ‘zoekende, gefolterde mensheid’. Hij smeekt de Messias ‘de volkeren te verlossen uit hun twijfel’, zich klaar te openbaren voor de talrijken ‘voor wie God kwelling is. Geef hun een teken. Neem hun doodsangst weg.’ Gelooft u inderdaad in deze smart der miljoenen?
Ik zou u willen antwoorden met een citaat uit het zeer mooie boekje van Guy de Pourtalès, Nietzsche en Italie: ‘Tout être, qui voit faiblir en soi un amour dont il a longtemps vécu, appelle à son secours la mort. Mais elle vient rarement sur commande. Il faut donc vivre, hélas, survivre. Le blessé se relève, panse comme il peut sa plaie, et fuit. “Voyagez” lui dit-on. Il part avec son ombre. Peut-être le rencontrerez-vous des mois ou des années plus tard, guéri. Apparemment guéri. Mais, au fond, personne ne se remet jamais d'un amour flétri. Ce n'est pas le même être que vous avez revu. Pourtant, c'est lui, ses yeux, son sourire, sa main. Mais il est tout enveloppé de cette “solitude sonore” dont parle St. Jean de la Croix, où ses réalités muettes ont pris une voix différente.’ Ik denk ook aan een lijvig boek dat ik niet onder de hand heb, Het geloof van een ketter, geschreven door een joods hoogleraar uit Amerika, die rationalist werd en bevestigt dat niemand het geloof van zijn vaderen en naaste
| |
| |
familieleden kan afzweren zonder een panische angst door te maken. Ik geef gaarne toe dat sedert de tweede wereldoorlog de ontkerstening in Vlaanderen, vulgair gezegd, van een leien dakje loopt. Er schijnt zelfs een tegenovergesteld angst- en schaamtecomplex te ontstaan bij diegenen die nog katholiek zijn en aan de ketters maar steeds willen te verstaan geven dat zij het zo goed als niet meer zijn. De ontleding van dat massapsychologisch verschijnsel zou ons ver voeren.
*
Op die menselijk-psychologische kant van het karakter van Nicodemus zou ik met u nog wat dieper willen ingaan. De godsdienstige twijfel brengt Nicodemus in een toestand van levensonzekerheid, zelfs van totale levensontworteling. Hij gaat zich eenzaam voelen in ‘een aan alle einders peilloos firmament’ dat geledigd is, en wordt daardoor radeloos; hij vervalt in neerslachtigheid zodat het leven hem niets meer zegt. ‘Onuitsprekelijke weemoed omsingelde hem’ en hij verlangt naar de dood. Vervuld van eenzaamheidsgevoel en angst, wordt hij door zelfmoordgedachten als opperste verlokking geobsedeerd. Mag ik over deze associatie van geloofsverlies met doodsangst en zelfmoordgedachten, die in uw werk meer dan eens voorkomt, mijn mening zeggen? Ik zou dat willen doen omdat ook buiten verband met godsdienst, de zelfmoord meer dan eens in uw werk verschijnt.
Ik meen dat godsdienstverlies (of gelijk welk verlies) niet op zichzelf, per se, tot zulke levensnegatie en zelfuitwissingswens kan leiden. Wanneer dat wel gebeurt, ligt dit aan een speciale psychische situatie van het subject, doordat de godsdiensttwijfelaar of godloochenaar in de godsdienst een toevlucht heeft gezocht vanuit een gevoel van onveiligheid. Een eerste oorzaak van dit onveiligheidsgevoel kan in een onbeschermde kindertijd te vinden zijn. Wie zich als kind ongeborgen gevoeld heeft, eenzaam, onbegrepen, bedreigd, en ondanks veel hunker naar goedheid, blootgesteld aan angst en gevaar, moet het latere leven ingaan met een groot gevoel van onveiligheid. Indien hij
| |
| |
gelovig is, zal hij, vanuit zijn eenzame frustratie, aan God vasthangen als aan een absolute en noodzakelijke oplossing van zijn bestaansvraag. God is in dat geval de almachtige, maar ook - vanuit de eenzaamheid en angst - de alles eisende. Wanneer die God - of zijn symbolisch milieu: de Kerk - dan in twijfel wordt getrokken, komt het bestaan zélf op losse schroeven te staan, en dit besef van uiterste bestaansonzekerheid uit zich op het emotionele vlak in de meest extreme gevoelens van bestaansvlucht: zelfmoord, krankzinnigheid, enz. Ik denk daarbij aan al wat u over uw kindertijd hebt gezegd. En wanneer ik aan het kind in uw werk denk, dan gaat mijn gedachte bijvoorbeeld onwillekeurig naar Tor. Het is geen toeval dat de jonge Tor, die zich - terecht of ten onrechte, dat komt hier niet ter spraak en heeft niet het minste belang - in zijn kindertijd onbegrepen, onbemind, ongeborgen heeft gevoeld, en dit als blessure heeft meegedragen, later zelfmoord pleegt, al komen in zijn geval de eis en repulsie van het Godsmilieu niet zo intens aan bod om die zelfmoordwens te bevorderen als bij Nicodemus. Een tweede oorzaak van het onveiligheidsgevoel die de katholiek, in twijfels of verkapt ongeloof, tot uiterste vertwijfeling kan brengen, is zijn sociologisch milieu. Ter Braak merkte n.a.v. Sibylle op, dat de katholieke kerk als groep op haar leden en onderhorigen een veel zwaardere druk uitoefent dan andere kerkgemeenschappen. In de protestantse kerken kan men zich losser tegenover de rituele groepspraktijken, vrijer tegenover de groepsethiek en -dogmatiek verhouden, en zich toch niet verdrukt voelen. In de katholieke kerk is de groepsdruk zo sterk dat de desolidarisatie zich niet extern durft vertonen, maar zich volledig intern voltrekt tot wat Ter Braak een innerlijke ‘uitholling’ noemt. Ik geloof dat die visie juist is. Het gevolg is dat bij de twijfelaar of loochenaar vanwege de macht der groepsdiscipline zware
spanningen kunnen ontstaan tussen individueel geweten en anderzijds autoriteitsvrees, groepsgewoonte, religieuze familiedwang. Dit schept natuurlijk angst- en schuldgevoelens, die voor een katholiek verschrikkelijker kunnen zijn dan voor een protestant of ander gelovige. Doch ik geloof niet dat dergelijke spanningen, hoe pijnlijk ook, kunnen leiden tot zelfmoordneiging of krank- | |
| |
zinnigheid, tenzij wanneer in de persoon - in casu Nicodemus - die deze spanningen met het milieu moet doorstaan, een fundamenteel gevoel van bestaansonzekerheid aanwezig is. Waar de oorzaak van dit primordiaal gevoel van bestaansonzekerheid ook mag liggen, in de kindertijd of in een later ontstane depressietoestand, in elk geval schuilt zij in een ontstentenis van egokracht door tekort aan geborgenheid en vertrouwen.
De vraag die ik u voorleg is belangrijk en betreft heel wat van uw werken. Maar om ons voorlopig te beperken tot Bejegening..., het komt mij voor dat de symboliek van het verhaal zelf mijn interpretatie van het zelfmoordmotief waarschijnlijk maakt. Ten eerste: u laat de geloofstwijfels van Nicodemus beginnen op het ogenblik dat zijn vader in zijn bijzijn sterft. Dit verlies schokt hem dus als volwassene buitenmate en zet alle levensvertrouwen op losse schroeven, ook het wederzien van zijn vader (probleem van het voortbestaan der ziel), ook het bestaan van God. Ten tweede, Nicodemus verschijnt verder als een passief, weerloos, lebensunfähig melancholicus, een Hamletiaanse piekeraar, die zelfs een vrouw niet open in de ogen durft kijken, en steeds maar aan de Godsvraag blijft vastbengelen als aan het enige ‘to be or not to be’. Ten derde, in zijn gesprek met Christus komt zijn sociale gedwongenheid wel sterk tot uiting wanneer hij zijn verloren geloof ziet als zijn sinds jaren gekoesterd ideaal, roeping, loopbaan, enz.
Excuus voor die lange uiteenzetting. Zeg mij eenvoudig wat u er juist en onjuist in vindt, of dat u er liever aan voorbijgaat.
Ik zal trachten op deze ontleding zo diep mogelijk in te gaan. Daartoe moet ik duidelijk onderscheid maken tussen de schrijver en zijn werk. Het kan al niet anders of elke figuur van de schrijver is zijn vlees en bloed, zoals elk kind vlees en bloed van zijn ouders is. Ook de keuze van zijn onderwerp is zijn vlees en bloed. De schrijver van Bejegening..., en ik blijf bij dat boek en de elementen die u erin aanwijst, is iemand die, zo ver als hij zich herinneren kan, de dood als een verlossing beschouwt, waarnaar hij verlangt en zich vaak aangetrokken voelt door de zelfmoord. Dit is mijn constitutionele staat en nu ik sinds vele
| |
| |
jaren vreedzaam zonder geloof leef, heb ik hem intact behouden. Heb ik nu in het geloof een veilige toevlucht gezocht, zo is dat geloof mij ook voorgesteld, daarom moest ik, zegde men mij, juist geloven. Heb ik mij aan God vastgeklampt en aan de Kerk, dat was wat ik doen moest en mij werd ingehamerd dat ik letterlijk alles verloor wanneer ik Kerk en God losliet. Heb ik er mij meer dan anderen aan gehecht, dan was dat niet door een overdreven angst of bedreigdheid, maar door een diepere religiositeit, waardoor ik beter christen was en waar ik om geprezen werd. Is ten slotte de maatschappelijke druk op de katholieken sterker dan die van andere kerkgemeenschappen op hun aanhangers, dan wijst dit erop dat het groter leed van de katholieke afvallige niet aan enig tekort van hem moet worden toegeschreven. Met één woord, zoals het mij, meer dan een halve eeuw geleden, werd voorgesteld, was het volstrekt normaal dat ik er een toevlucht in zocht, waarvan de vervluchtiging mij, die er ook maatschappelijk sterk mee verbonden was, zeer diep ontredderde. Dit werd als normaal beschouwd. Volgens de algemene katholieke overtuiging kon ik rust noch duur meer vinden zolang ik niet terugkeerde tot de ware schaapstal.
Ik wijs dus uw ontleding niet af. Het is zeer goed mogelijk dat ik door een vergroot gevoel van onveiligheid een grotere veiligheid heb gezocht, er mij krampachtiger aan heb vastgeklampt en mij ongelukkiger dan anderen gevoeld bij het verlies ervan, maar dat waren dan eigenschappen die de Kerk elke mens toewenste en die hem verre van onevenwichtig, integendeel: beter christen maakten. In haar ogen en in die van haast elke gelovige is juist de katholiek die zijn geloof zonder strijd afwerpt minder normaal. Dit over de schrijver. Wat nu de romanfiguur betreft...
*
Excuus omdat ik u onderbreek. U verschuift het probleem naar het milieu en ik moet toegeven dat het milieu u daarvoor wel argumenten in de hand speelt, maar toch is dit naar mijn gevoel een rationalisatie, want de meesten die de Kerk de rug hebben toegekeerd, hebben daarvan zulke terugslag niet beleefd. Uw
| |
| |
antwoord blijkt mij te bewijzen dat uw binding met de Kerk bijzonder felle emotionele componenten had, dat zij misschien een verschuiving is van eens uw kinderlijke afhankelijkheid van de vader. In die zin zou het te begrijpen zijn dat, wanneer de grote, machtige vaderfiguur wegvalt, de hele wereld die door hem geopend en rechtgehouden werd, ineenstort. Vandaar natuurlijk: zware emotionele crisis en zelfmoordverlangen.
Dit is mogelijk, maar ik vraag ook aandacht voor een feit waarmee men nooit rekening heeft gehouden. Ik was als aspirant-priester mislukt. Ik meende mij volledig te rehabiliteren door het niet minder verdienstelijk lekenapostolaat van de katholiciserende auteur. Ik had als zodanig én een materieel bestaan gevonden én een benijdenswaardige faam verworven, want zelfs geen enkele van mijn katholieke belagers twijfelde aan mijn talent. Ik zelf was ervan overtuigd dat mijn zondige trilogie binnen de 25 jaar als verdienstelijke katholieke vernieuwing zou worden erkend. Openbaarlijk vrijzinnig worden was voor mij oneindig veel meer dan voor duizend anderen. Het was een tweede, totale, materiële en morele mislukking, en een veel meer openbaar schandaal. Men heeft mij voorgesteld als een heethoofd die ‘rücksichtslos’ naar zijn vrijzinnige bevrijding holde. Ik werd inderdaad door mijn aard en geweten onweerstaanbaar gedreven, maar dat het een bevrijding was heb ik slechts post factum ervaren, ik ben ernaar toe gegaan als naar een afgrond. Pater Van Heugten schreef in die tijd dat ik zonder geloofsthematiek niet meer zou kunnen schrijven. Dat was inderdaad een van mijn grootste angsten.
*
Ik dank u om dit antwoord en u weet wel, ik heb voor al deze factoren van uw probleem het meeste begrip en respect. Maar het gaat hier over zelfmoord.
Welnu, wat de zelfmoord betreft, nog dit: wie met dit verlangen en die neiging behept is, pakt er niet mee uit, geïntimideerd als
| |
| |
hij wordt door de meerderheid die pronkt met haar levenslust en hem een trieste sire vindt, maar nu u mij vriendelijk gedwongen hebt kleur te bekennen, wil ik graag de verdediging van die trieste sires op mij nemen.
*
Ik vind dit een mooi antwoord, u hebt volkomen het recht te zijn wie u bent. Maar ik heb u al lang onderbroken, want u zou het hebben over de epische waarachtigheid van de hoofdfiguur.
Is elk boek, elk personage vlees en bloed van de schrijver, dan wordt toch de navelstreng doorgesneden en het was steeds mijn zorg en trots als epicus dat mijn figuren hun eigen leven konden leiden. Zo is ook in mijn ogen Nicodemus van de drie figuren rond Christus de best verantwoorde en de minst buitenissige. Gezien met de strengheid die u Nicodemus aanmeet, is Johannes te naaste bij een snul en heeft Asveer niet veel redenen om zo fanatiek een volksprediker te blijven haten die, manifest failliet lijdend, met zijn kruis op weg is naar Golgotha.
De crisis van Nicodemus begint aan het sterfbed van zijn vader. Wat is er natuurlijker dan dat hij zich afvraagt wat er met zijn vader is gebeurd? Wie ter wereld heeft zich dat bij het lijk van een dierbare niet scherp afgevraagd en wie ter wereld werd door het afsterven van een dierbare niet fel geschokt, ook wanneer hij niet twijfelt aan het hiernamaals? Wat is nu natuurlijker dan dat een theologant er, langs het probleem van het voortleven, hem gesteld in dagen van rouw, toe komt heel zijn wereldbeschouwing opnieuw onder ogen te nemen? Hij kan niet anders. Hij kan zich wel vromer uit die crisis heroprichten, hij kan ze niet ontwijken.
Judith verzaakt hij niet uit angst voor het leven met haar, maar omdat het huwelijk een conditie is tot het priester- en hogepriesterschap, dat hij als agnosticus niet op zich wil nemen. Deze weigering wordt de oorzaak van een volksmanifestatie.
In zijn nachtelijke dialoog tot Christus laat hij horen hoezeer de sociale uitgeslotenheid hem bedroeft. De kern echter van deze
| |
| |
belijdenis is een smeekbede om licht voor de ontelbare miljoenen die in de toekomst met zijn twijfel zullen worstelen.
*
Volkomen akkoord. Ik heb de epische waarachtigheid, hoe men ze ook voorstelt, niet betwijfeld; het ging mij om de symboliek achter de epische feiten en houding.
Ik begrijp uw methode wel.
*
Is die neiging van Nicodemus om te spreken in naam van het nageslacht en miljoenen ook niet te verklaren uit uw neiging naar grote verantwoordelijkheid, naar grootheid kortweg en profetisme, die meer dan eens sinds Waldo in uw werk opduikt? Waarom bent u niet tevreden met uw eigen levenstijd, en hebt u de neiging die tot de onmeetbare toekomst te verlengen?
Voor mij is dit zogenaamd profetisme, het gevoel dat ik dit alles niet alleen voor mezelf doorstond, een grote morele kracht geweest.
*
In de laatste hoofdstukken, ik bedoel de monoloog van Nicodemus tot Christus gericht, meen ik weer dat sterk emotioneel gedragen, dramatisch pathos te horen dat af en toe in Waldo doorklonk en dat u wel eens in plechtige ogenblikken eigen is. Als u zo schrijft of spreekt, heeft de felle emotiviteit in u het
Deze monoloog is geschreven aan een klein tafeltje tussen een open balkondeur en een venster van een familiehotelkamer op de zeedijk van Wenduine, op het ritme van het ruisen van de zee, in een diepe ontroering die mij de dagen door bijbleef. Ik
| |
| |
wou u, die zoveel aandacht wijdt aan mijn werk, graag laten aanvoelen wat het voor mij betekent dat een lezer mij met innigheid over die nacht met Christus spreekt. Eenmaal heb ik in een oor gefluisterd dat ik werkelijk in het brandende braambos ben geweest en werkelijk met Christus alleen in de nacht.
*
Hebt u die monoloog voor u zelf geschreven of voor uw lezers? M.a.w. hebt u die bladzijden geschreven met uw naakte ziel tegenover Christus of als een vertegenwoordiger van de mensheid?
Beide.
*
Er blijft aan het slot van het boek een grote afstand tussen het standpunt van Nicodemus, die voorstander is van de menslievendheid, de zelfonthechting voor andermans welzijn, de zachtheid, en anderzijds de visie van Asveer, die met harde, revolutionaire rechtvaardigheidsdrift het geweld predikt en zegt: ‘Gij wilt een wereld van valse liefde, ik een toekomst van Recht.’ Zegt die scherpe tegenstelling u vandaag nog iets?
Hier desolidariseer ik mij andermaal én van Asveer én van Nicodemus. Zij vertegenwoordigen ieder een duidelijk onderscheiden standpunt dat men tegenover Christus en zijn leer kan innemen. Mijn persoonlijk standpunt was bij het schrijven van dat boek, en is nu nog, een combinatie van beide stellingen. Voor mij is de prediking van Christus verouderd en irreëel. De naaste liefhebben om God en God meer dan de naaste, heeft nu geen zin meer. De wereld ordenen door elkaar lief te hebben zoals hij dat aanbeval, door de rijken hun bezit te doen wegschenken, het onrecht te dulden, zich te laten slaan en alles te vergeven, is irreëel. Er moet gestreefd worden, met kracht en zo nodig met geweld, naar een rechtvaardige ordening, die de
| |
| |
liefdadigheid overbodig maakt, maar beheerst wordt en ingegeven door de naastenliefde. De bron en de stuwkracht van de rechtvaardigheid is naastenliefde.
*
Rond die tijd schreef u in Forum (jg. 1935) een opstel: ‘Waarheid en zekerheid’, waarin volgend getuigenis voorkomt: ‘Ik geloof dat zich slechts in den honderdvoudigen dood des twijfels storten, degenen die, door een brandmerk der goden op hun geest, instinctief beseffen dat zij uit hun zelfvernietiging zullen verrijzen tot een subliemer zekerheid. En dat hetzelfde instinct, zij het van lichteren aard, de behoudzuchtige meerderheid behoedt voor den doodssprong, die werkelijk haar dood zou zijn.’ Ik vind dat een belangrijke tekst ter toelichting van uw geloofscrisis. U beschouwt de doorgezette twijfel aan een bepaald denksysteem, waarna men er zich van losmaakt, als een daad van riskante en zeldzame moed waartoe slechts weinigen in staat zijn. Impliceert deze tekst niet een overmatige identificatie van het menselijk ik met een bovenpersoonlijke instantie, denksysteem of groep, waardoor de afscheiding die uiteraard kritisch en pijnlijk is, de betekenis krijgt van een ‘doodssprong’, een zelf-vernietiging? Ik vind dat hier een beleving van het menselijk ik als een zwak ego aan bod komt, wat niet wil zeggen dat u een zwakke persoon bent in verstand en wil. Het tegendeel is waar.
Ik herschrijf deze tekst in eenvoudige woorden: ‘De geloofszekerheid van zijn jeugd verlaat en in de twijfel stort zich de mens die instinctief zeker is dat hij de twijfel zal oplossen. De behoudzuchtige meerderheid durft dit avontuur niet aan, omdat zij instinctief weet het niet tot een goed einde te brengen, bijv. de waarheid niet te kunnen achterhalen, er ongelukkig door te worden, het maatschappelijk niet te kunnen bolwerken.’ Dit berust niet op de noodzakelijkheid van een bepaald denksysteem en nog veel minder wijst het op de zwakheid van de mens. Het is uitsluitend gebaseerd op het grondbeginsel van de psycholo- | |
| |
gie dat het verstand onweerstaanbaar streeft naar waarheid en de wil naar het goede. Naargelang dat de mens dit intenser doet is hij niet zwakker, maar groter, sterker, soevereiner.
*
Dat betreft uw menselijke persoon, die ik zoals gezegd als sterk, zelfs als zeer sterk beschouw. U voelt hem zelfs heroïsch aan als u spreekt van het ‘brandmerk der goden’, als had u een gevoel van uitverkorenheid door een opstandige prometheïsche akt.
Zich verzetten tegen de maatschappij gaat gepaard met zeer gemengde gevoelens van trots, verbittering, halsstarrigheid, verworpenheid en wanhoop. Zich meten met de oneindigheid verloopt evenmin sereen, maar het totaal belangloze, voor het werkelijk leven onnuttige ervan en de disproportie van de beperkte mens die soeverein oordeelt over Tijd, Ruimte en Oorzaak, verwekken een groots gevoel van eigenwaarde. Men ontdekt het brandmerk der goden dat alleen in de mens is geprent.
*
U spreekt van het verwerven van een ‘subliemer zekerheid’, waaruit kan blijken dat u, na het verlaten van uw vroeger denksysteem, behoefte hebt aan een nieuw denkstelsel of levensopvatting die ‘zekerheid’ biedt. Is het u moeilijk of onmogelijk zonder ‘zekerheid’ te leven?
Volstrekt onmogelijk. Ik kies het woord zekerheid hier in plaats van waarheid omdat een mens wel zonder waarheid, doch niet zonder zekerheid kan leven. Zekerheid heeft natuurlijk ook de agnosticus die weet dat hij het metafysisch raadsel niet oplossen kan.
*
| |
| |
Ik ben het op dit stuk niet eens. Ik geloof dat vele mensen zeer waardig kunnen leven zonder metafysische zekerheid op stuk van geloof en ongeloof, in een achtenswaardige twijfel. Maar ik begrijp uw houding. In elk geval blijkt uit bovenvermelde tekst dat u langs de geloofstwijfels die u smartelijk hebt doorstaan, als het ware een nieuwe geboorte hebt gevonden. Zou het zo kunnen zijn dat u langs een pijnlijk proces, dat eigenlijk al sinds uw jeugd hangende was, eindelijk tot de affirmatie van uw innerlijke vrijheid bent gekomen en daardoor het gevoel had een nieuw mens te zijn geworden?
Ik ben ervan overtuigd eerst daardoor mens te zijn geworden en in zulke mate een totaal nieuw mens, dat ik mij in de oude niet meer herken.
|
|