| |
| |
| |
8 - Celibaat
Door velen, waaronder ik ook mezelf reken, wordt Celibaat als een der beste werken uit uw gezamenlijke produktie beschouwd.
De strenge en eerlijke Menno ter Braak, die tot aan zijn dood uitvoerig over elk van mijn boeken heeft geschreven, is het omtrent Celibaat met u eens.
*
Hebt u bepaalde herinneringen aan het schrijven van dat werk?
Ik heb dat boek tijdens de namiddagen van twee vakantiemaanden geschreven in de bekende Villa Vanderhaeghen te Wenduine, zittend in een kamertje van drie bij drie meter, aan een tafel voor een raam zo groot als dat van een winkel, dat uitzag op weiden vol vee, rijen van verwrongen zeedennen en bij klaar weder het belfort en de andere torens van Brugge. Mijn vrouw en kinderen waren aan het strand, ik werd door niets of niemand gestoord. 's Morgens zwom ik, ravotte met de kinderen, of trok met hen en onderpastoor Floris Putman, de broer van Willem, de duinen in. 's Avonds wandelde ik met mijn vrouw naar Blankenberge, om er in het bekende Café La Pomme de specialiteit van het huis te savoureren: een pint kriekenlambik en een half pond garnaal. Het zat er vol Brusselaars, mensen van wie het dialect op enkele klanken na op het mijne gelijkt; wij zaten er zo dicht op elkaar dat iedereen met stoel en armen contact had met anderen en onwillekeurig terloops deelnam aan elkaars gesprek. Dat haalde mij uit mijn boek, ik voelde mij opgenomen door eigen volk en ik beken deemoedig dat ik daar naar het toilet ging voor wat ik gemakkelijker in de duinen kon doen, alleen om voorbij de toog te gaan, waar de dikke oude moeder zat te surveilleren, en door haar te worden vereerd met de nauwelijks merkbare glimlach die zij slechts overhad voor zeer geregelde en vertrouwenwekkende klanten. In augustus stond de hemel vol sterren en gingen wij
| |
| |
bij het naar huis terugkeren wel eens in de duinen liggen. Het boek schreef zichzelf. Ik was er nooit uit en ook nooit in, gelijk een ram met zijn horens in de bramen. Het schrijven was een even harmonische bezigheid als de voormiddagse en avondlijke tijdpassering, wat niet betekent dat ik het voor oppervlakkig hield.
*
Zoals in Trouwen speelt de seksualiteit een grote rol, maar terwijl in het eerste boek de seksuele gezondheid triomfeert, wordt hier de klemtoon gelegd op de eenzame, geile verziekelijking van een eenzame driftverbeelding. Was het uw bedoeling een soort tweeluik te maken, gebouwd op tegenstelling?
De zedelijke ellende van de celibatair André is er voor mij niet zozeer om het contrast met de tot over de oren verliefde getrouwde Rik, maar omdat ik, geheel anders dan de apostel Paulus, die ergens beweert dat het huwelijk goed is maar het celibaat beter, denk dat het huwelijk goed is en het celibaat slecht. Onnatuurlijk, zinloos, gevaarlijk, slechts voor 95 percent der mannen en vrouwen. Dat is de ‘strekking’ van Celibaat. Ik heb overigens niet aan een tweeluik gedacht en omdat het schrijven van een trilogie mij niet had teleurgesteld, zou ik er zeker wederom een hebben gemaakt indien er vóór, tussen of na de twee oplossingen, die trouwen en celibaat genoemd worden, een derde bestond. De vrije liefde in de vorm van ofwel opeenvolgende concubinaten, ofwel zaaien op elke wind, wordt door nog minder mensen beoefend dan het celibaat en in veel meer verschillende vormen.
*
Nu moet ik u toch onderbreken en doen opmerken dat u over die derde oplossing, de vrije liefde, nadien een roman hebt geschreven die door velen als uw beste werk wordt beschouwd: Houtekiet!
| |
| |
Dat geef ik toe. Toen ik Trouwen en Celibaat schreef, was mijn visie voor die levensvorm nog niet gerijpt. Ik beschouwde hem toen nog niet als een sociaal geldige staat.
*
Het is toch opvallend dat u onmiddellijk na Trouwen, dat een gelukszang is om de geborgenheid in liefde en vruchtbaarheid, weer gestalte geeft aan de eenzame die zich onbeminbaar acht, en er met de sterkste remmingen, angst, schaamte en woede onder lijdt.
Het onderwerp van Celibaat, de kwaadaardigheid van een vertwijfelde, zijn onmacht tegenover het leven, bedeesdheid, schaamte, wanhoop, dat alles trok mij als schrijver evenzeer aan als de harde, schorre jubel van Trouwen. Zoals dikwijls is gebeurd, was ik met dit laatste boek gehaast om het volgende te kunnen schrijven, en Celibaat is zelfs ontstaan uit Trouwen in zoverre het zonder dat boek nooit zou ontstaan zijn.
*
Er is dus tussen beide belevingen een ondergronds verband?
Ja.
*
Als karakter is André verwant met Leo en Rik, maar hij belichaamt het inferioriteitscomplex met een aangrijpende individualiteit. U volgt hem tot in de diepste put van zijn hulpeloosheid, wreedheid, onmacht, sadisme, levenshaat en machteloze ellende. Zou u met een deel van uw wezen kunnen zeggen: ‘André, c'est moi’?
Ik heb u over die bijzondere aantrekkingskracht reeds gesproken. Ik wens allerminst te zeggen dat ik de André D'Hertefelts in mijn boeken niet ken. Ik ken ze en ik ben ze.
| |
| |
*
Dit vindt naar mijn gevoel zijn oorzaak in het feit dat een letsel, u in de kindertijd toegebracht, niet was genezen en een fond van gefrustreerde eenzaamheid en agressiviteit deed opwellen.
Waarschijnlijk wel, vermits er zoveel andere aanduidingen voor bestaan.
*
Uw verdienste als schrijver is dat u met meesterlijke scherpte zulk demonisch karakter, door subconsciënte spanningen bepaald, hebt getekend. Het was in de klassieke psychologie niet voorzien en bovendien in een katholiek land taboe.
Precies. Onze lezers moeten weten dat ik dat karakter niet alleen en vooral heb beschreven met de nadrukkelijkheid die u uw vraag doet stellen, om persoonlijke redenen, maar wel omdat ik deze psychische realiteiten, van ouds taboe verklaard, in een volwassen Vlaamse romankunst hun uitdrukking wilde geven.
*
Dat is uw grote verdienste. Ik wil er trouwens aan toevoegen dat u zich in uw oeuvre niet op dat type hebt gefixeerd, maar ook soms een figuur hebt geschapen die boven zichzelf uitstijgt of wil uitstijgen in een wensdroom of ideaal. Ook dié komt uit u.
Ik hoor u dat graag zeggen. De aantrekkingskracht van figuren als Thys Glorieus, Nicodemus, Sibylle de Lansere, Alberta van Calcken, de Française en haar Cel lijkt niet op de aantrekkingskracht van personages als bijv. André D'Hertefelt, en ik hou van hen. Voor de André D'Hertefelts heb ik niet zodanige predilectie aan de dag gelegd, dat zij het in aantal zouden winnen op de eerstgenoemden.
| |
| |
*
De waarde van het boek ligt grotendeels in de psychologische waarachtigheid waarmee u het zieleleven van de hoofdfiguur uitbeeldt. Eigenaardig is dat zulk beeld ons niet met deernis vervult maar veeleer in een sfeer van wrange ontzetting dompelt. Ligt de oorzaak daarvan in uw klinisch-scherpe, soms ironisch betrappende, zakelijke stijl of ook dieper in uzelf?
Het ligt waarschijnlijk vooreerst aan de gedepouilleerde stijl. Het moet ook liggen aan mijn gemoedsgesteldheid bij het schrijven. Ik was er mij van bewust dat ik een personage beschreef zoals het in mijn milieu nog niet werd aanvaard en daarom heb ik wellicht een koude, klinische zakelijkheid in acht genomen. Maar daarbij moet ook mijn gemis aan sympathie voor een zwakkeling een rol hebben gespeeld.
*
Maar u droeg hem toch in u! Betekent dit dat u dat beeld in u niet meer kon verdragen en als het ware wilde bezweren of uitdrijven?
Waarschijnlijk wel. Hoe zou ik hem hebben kunnen beschrijven zonder hem diep-in te zijn geweest. Maar dat verklaart des te beter dat ik hem verafschuw. Mijn deernis met André D'Hertefelt ontluikt pas waar hij, door een granaat uiterlijk en innerlijk onkennelijk veranderd, zich overgeeft en menselijk wordt. De stumperd die hij tevoren was, wilde ik voorstellen als een minderwaardig en verachtelijk wezen.
*
De ommekeer in André gebeurt snel en schokkend, zoals vaak het geval is in uw romans. Die psychische ontwikkeling wordt niet geanalyseerd.
| |
| |
Ik heb de psychologische ontwikkelingsgang van André na zijn verwonding op het slagveld niet ontleed, omdat het mij totaal overbodig voorkwam de lezer uit te leggen welke zware klap mijn held daar had gekregen en omdat het niet alleen mij als schrijver, maar zelfs hem totaal onmogelijk zou zijn geweest met enige nauwkeurigheid mee te delen wat in hem is omgegaan. Lichamelijk en ook geestelijk heeft hij weken en maanden in het hospitaal doorgebracht in een gedachteloosheid waaruit hij gelouterd te voorschijn treedt, onbewust van elk hoe en waarom.
*
U hecht waarschijnlijk weinig belang aan de analysen van de klassieke psychologie in de traditionele romankunst; en wat de moderne dieptepsychologie betreft, schrijft u te directintuïtief vanuit uw onbewuste om haar analytische gegevens in uw verhalen te verwerken.
De psychologische ontledingen van de romancier, zoals wij die kennen uit de romans van Bordeaux en Bourget, totaal verschillend namelijk van de wetenschappelijke analysen van Freud en anderen, voldoen mij niet omdat ze het psychisch leven voorstellen als een logisch verloop en de compleet doorzichtig en verstaanbaar gemaakte mens zijn geheimzinnige grondeloosheid, onberekenbaarheid en mateloosheid ontnemen. Ik geef dus liever de uiterlijke verschijnselen van een innerlijke gesteldheid weer. Zij zijn datgene wat de romancier bij derden kan waarnemen en verklaren met behulp van zijn zelfkennis. De rand van de terra ignota die eromheen ligt, behoort tot het boeiende geheim dat elk mens voor zijn evennaaste is.
*
Maar een geheim dat zich toch in de epische verhulling symbolisch prijsgeeft?
Dat blijkt uit onze gesprekken.
| |
| |
*
De catharsis ontstaat in het gemoed van André wanneer hij een afzichtelijk hoopje miserie is geworden, meer worm dan mens. Ook hier, zoals in Carla, moet de beker van lijden mateloos diep gedronken worden. Vond u dit nodig?
Ik weet niet of de beeldspraak van het graan dat sterven moet hier in het spel is. De Westeuropese beschaving is er zo mee vertrouwd dat ik er waarschijnlijk ook mijn tol aan betaald heb. In elk geval, wat ik zeker weet volgens mijn ervaring, is dat de zielsvernieuwingen van de mens worden voorafgegaan door vernietigingen en sterften. Elk psychisch leven verandert zo langzaam dat men het slechts nu en dan opmerkt, precies zoals het groeien van een kind of het oud-worden van een volwassene. Daarnaast kent het sensationele vernieuwingen, bijvoorbeeld het plotseling verzaken van een ambitie die geheel het leven heeft beheerst, een liefde zonder welke men niet leven kan, een zogenaamd onverzoenlijke haat. Deze herlevingen worden voorafgegaan door een soort geestelijke dood, door radeloosheid en verbijstering, waaruit men dan verbaasd ontwaakt en opstaat.
*
Dan zal, wanneer men het vanuit uw onbewuste creatieve drang begrijpen wil, het proces van André dat uitgaat van een diep frustratie- en onmachtsgevoel en via lijden tot menselijkheid komt, wel symbolisch zijn voor een diepe wens in u naar of een gevoel van innerlijke herwording?
Ja.
*
In Trouwen kwam nog een godsdienstig element meespelen in Riks wroeging en boete, maar in de ommekeer van 't Heerken blijkt geen enkele bovennatuurlijke factor aanwezig.
| |
| |
De geschiedenis van het Heerken verloopt nergens op bovennatuurlijk vlak. Ik heb dit met zorg vermeden.
*
Een vraagje over de titel van het boek: als men uitgaat van de visie dat de hoofdfiguur door haar remmingen niet eens tot enig contact met een vrouw of een man in staat is, en dus niet tot een huwelijk kan komen, is dan de titel Celibaat wel goed gekozen?
In mijn verbeelding zou de hoofdfiguur wel degelijk tot een huwelijk kunnen komen. Hij is psychisch geremd in de benadering van vrouwen, maar zijn seksuele appetijt laat niets te wensen over. Zoals de meeste gevallen van lekencelibaat is ook het zijne toevallig. Hij had evengoed een vrouw kunnen ontmoeten waarmee hij gehuwd ware geweest voor hij het zelf wist.
*
Hierin verschil ik van mening met u, omdat ik André als te bang en geremd aanzie om de vrouwen die zich aan hem letterlijk presenteren ook maar even aan te raken, zelfs te bekijken. Maar het was er u dus wel om te doen, de psychische ellende van de diep geremde en onvervulde mens uit te beelden?
Ja.
*
De structuur van deze roman is gevarieerder dan die van uw vorige. De afwisseling van boeren- en burgersmilieu wordt veelvuldiger uitgewerkt, de actie wordt op meer diverse ruimtevlakken verlegd. Ook de oorlog speelt een rol. Hebt u bewust naar die structurele verruiming gestreefd?
De variatie en de verruiming heb ik niet bewuster nagestreefd dan in andere boeken. Misschien heeft, behalve het feit dat de
| |
| |
figuur van het Heerken mij lag, de omstandigheid meegespeeld dat de roman de stof van een novelle herneemt die ik onder de titel Het Heerken speciaal geschreven had voor het extranummer van Dietsche Warande en Belfort: ‘Zo vertellen de Vlamingen’. Tijd en plaatsruimte hadden mij toen verplicht mij in te houden en toen ik in ideale condities het thema in volle vrijheid weer op kon nemen, heb ik mij waarschijnlijk met meer verbeeldingszwier kunnen bewegen in een wereld waarmee ik vertrouwd was.
*
U weet dat de jongste analysten in de literatuurkritiek graag op zoek gaan naar structurele elementen van ruimte en tijd in de roman. Het zal hun zeker genoegen doen te vernemen of, in het algemeen, de opbouw van een roman bij u berekend-bewust geschiedt of veeleer spontaan-intuïtief? Zeer concreet gezegd, of zovele fenomenen als, primo, het verleggen van de actie in de ruimte, secundo, het verschuiven of verspringen van de actie in de tijd, tertio, het ten tonele roepen van nieuwe personages, quarto, het doen verdwijnen derzelfde, altijd of meestal doordacht geschieden volgens aangelegd plan, ofwel creatief-intuïtief? Of ligt uw werkwijze misschien tussen beide?
Word niet boos op mij als ik beken dat ik niet overloop van ontzag voor structuralisten en mij door hen niet laat imponeren. Ik begrijp wel dat hun elementen van tijd en ruimte belang hebben voor schrijvers die een werkstuk maken, doch dat is juist wat ik die schrijvers en critici verwijt, omdat het daar niet om gaat. Veel nabootsing van wetenschappelijke procédés door de literaire kritiek is ijdel en onvruchtbaar in mijn ogen. Het voert de prozakunst van al de schrijvers die zich door deze nieuwe gidsen zouden laten leiden, regelrecht naar de dood door deshydratatie, zij het van de poëzie, die alleen nog uit ‘Reizworte’ bestaat, of van de abstracte schilderkunst, eindpunten waar voor mij niet de kunst, maar mijn belangstelling ervoor totaal ophoudt. Voor de rest meen ik dat het ontstaan van het kunstwerk en het kunstwerk zelf even goed wetenschappelijk kunnen worden onder- | |
| |
zocht als het onderbewuste geestesleven, maar men moet ze van binnen uit, uit de scheppingskern, de levenskern onderzoeken, niet in abstracto. Ik bedoel dus met mijn kritiek dat veel structuralisme schijnwetenschap is. U hebt mij niet mijn mening daaromtrent gevraagd, maar ik moest ermee te kennen geven hoezeer zekere structuralistische investigatie naast de kwestie is. Zoals ik reeds zei, schrijf ik zonder plan of nota spontaan, maar zo langzaam en met zoveel zorg om niets voorbarigs op papier te zetten, dat ik er evenveel tijd aan besteed en even doordacht aan werk als anderen die herschrijven. Omdat een boek voor mij het gevoel moet wekken dat het móest geschreven worden en het eerste kenmerk daarvan de spontaneïteit is, schrijf ik, zoals reeds gezegd, het hele verhaal zonder een interlinie en verdeel het daarna in hoofdstukken. Dit voornaamste bewijs van mijn intuïtieve werkwijze is dus tegelijk ook het meest doordachte technische trucje.
*
Dus vindt u, als rasecht artiest die het over kunst hebt, die ruimteen tijdsanalyse voor het begrip van het kunstwerk niet belangrijk?
Ik heb geen afzonderlijke studie gemaakt van de kritische nieuwlichterij, maar ik volg wel met speciale aandacht wat de tijdschriften erover meedelen. Met levende confraters heb ik er nooit ernstig over gesproken en wat Felix Timmermans, met wie ik veel over ‘de stiel’ sprak, en Filip de Pillecijn erover zouden gedacht hebben, weet ik zonder te vragen.
Een kunstwerk is, zoals veel andere dingen, op diverse wijzen belangwekkend. Uw collega, prof. Pauwels, heeft eens door zijn dochter, met wetenschappelijke doeleinden, laten tellen hoe dikwijls Claes, Baekelmans en ik in een bepaald boek schreven: geschreven hebben, en hoe dikwijls: hebben geschreven, gezien heeft en heeft gezien, staan zal en zal staan. Johan Fabricius jr. heeft in de memoires van Casanova alles gevonden wat hij voor zijn bekende trilogie Komedianten trokken voorbij weten moest over het leven in de 18de eeuw. Zeer zeker kan men in een kunstwerk
| |
| |
dus van alles vinden, en verraadt mijn werk en dat van andere romanschrijvers op een of andere wijze of wij linkshandig, kleurgevoelig, muzikaal aangelegd, olfactief ontwikkeld, sportlievend, arm, rijk, bescheiden, moedig, pretentieus waren, en omdat de kennis van de auteur en die van zijn werk elkaar belichten, is dat alles niet helemaal onbelangrijk te noemen. De computer kan in ons werk stijlkaraktertrekjes ontdekken waarmee hij een niet-ondertekende bladzijde van ons uit duizend andere kan halen en men kan niet zeggen dat dit niet meer tot de literatuurstudie behoort. Het fameuze debat van Barthès met Picard, over wat Racine wilde schrijven, werkelijk geschreven heeft, niet wilde schrijven maar onbewust schreef en wat wij nu nog aan hem hebben, is een typisch voorbeeld van aanstellerij over dingen waarmee de critici altijd rekening hebben gehouden en futiliteiten die nooit de moeite zullen lonen. Zuiver artistiek gesproken en afgaand op wat ik zelf weet over het ontstaan van een letterkundig werk, heeft de tijds- en ruimte-analyse noch de schrijver, noch de lezer, noch wie ook, iets te zeggen.
*
In het eerste hoofdstuk schetst u in generaties het voorgeslacht van de hoofdfiguur André D'Hertefelt. Waarom die voorgeschiedenis?
Reeds als misdienaar, toen ik nog geen Latijn kende, vond ik het evangelie prachtig waarin secundum Matthaeum de stamboom wordt gezongen van ‘Jesus qui vocatur Christus’. Zonder te weten wat ‘autem genuit’ betekende, wist ik toch dat het een stamboom was en ik vond het koninklijk groots. Jaren later las ik de trilogie Juvikinger van de Noor Olav Duun, waarin het voorgeslacht van de Juvikingers met evangelische bondigheid wordt beschreven. In Celibaat vindt u iets dergelijks, maar daar moet de rij van de sterke voorzaten natuurlijk de decadentie van de laatste loot accentueren, hetgeen voor een stamboom een ongebruikelijk doel is.
| |
| |
*
De waarde van het voorgeslacht ziet u in een krachtig, heidens en ongeletterd leven: ‘Na een eeuw bloei en kracht vervielen zij door de geest’, en het geslacht kon ‘de crisis te boven komen, of het zijn vromen en geleerden had uitgeworpen.’ Ook wanneer André volwassen wordt ‘herleefde in hem de oude lust van zijn ras in vertrouwelijk leven tussen de dieren, als een verlangen naar redding.’ Er zijn in Trouwen reeds sporen van zulke afwending van de cultuur. Hoe ziet u dat?
De diepste grond van dat anti-intellectualisme is, dat de studie, die mij buiten mijn dorp voerde, mij deed afwijken van de paden van mijn familie. Uit deze sentimentele wortel is in mij de verantwoorde overtuiging gegroeid dat intellectualisme in de geschiedenis van de mensheid veel ongerechts heeft veroorzaakt en de wereld rondom ons doet gonzen van onzin. Dit is geen bespiegeling, maar werkelijkheidsobservatie. Het ‘vervallen door de geest’ van grote boerengeslachten kon men bijvoorbeeld bij het begin dezer eeuw op het platteland geregeld meemaken. Vandaaruit gezien was het voortbrengen van een notaris, een dokter, een jezuïet of een abdis in de familiale geschiedenis vaak een verval dat met verkoop of verkaveling van een oud bedrijf werd bezegeld. Vandaaruit gezien viel het ook op dat én de dokter én de notaris én de jezuïet én de abdis, in vergelijking met de soevereine boeren waarvan ze afstamden, in hun gelid slechts middelmatige en afhankelijke figuren waren.
*
Dit is gezonde natuurfilosofie, maar betekent dus niet dat u, zoals Dostojevski bijvoorbeeld doet, de ratio minacht?
Ik heb nooit aan de primauteit van het verstand en het overwegend belang van nadenken en observatie getwijfeld. Geheel mijn leven wijst op het bestendig prefereren van de verstandelijke oplossing boven die van gevoel of traditie.
| |
| |
*
Maar wellicht symboliseert het contrast tussen dat krachtig boerse voorgeslacht en André wel uw eigen wrang gevoel dat u door jarenlange intellectuele afzondering, daarbij nog lange jaren van celibataire last gerekend, met een gezond, volks, krachtig stamleven in uw streek hebt gebroken?
Ja, zonder twijfel.
*
Vraagt het u bijzonder sterke voorbereiding of concentratie om in een zo strakke, korte stijl, die àl intensiteit is, een roman met een zo ingewikkeld psychisch personage te schrijven?
Nu u mij deze vraag stelt, geef ik er mij voor de allereerste maal rekenschap van dat de uitbeelding van een figuur als het Heerken van mij als schrijver meer vergde dan die van andere hoofdpersonages uit mijn werk. Bij het schrijven ben ik er mij geen ogenblik van bewust geweest. Celibaat is na Adelaïde het boek dat mij het minst inspanning heeft gekost.
*
Ik begrijp uw verrassing zeer goed. U was toen u dit boek schreef reeds een sterk, ik zou haast zeggen, volleerd vakman geworden. Wat ik reeds in vroegere gesprekken met u mooi heb gevonden is, dat u de kunst werkelijk ziet en beoefent als een ambacht, een vak, een technè zoals Aristoteles zegde.
De plastische kunstenaars, toondichters, toneelspelers, muzikanten, chansonniers, moeten de theorie en praktijk van hun kunst aanleren zoals een ambacht. Een letterkundige heeft geen herinnering aan een tijd waarin hij nog niet kon schrijven of een waarin hij het leerde en examens aflegde met anderen. Hij kan schrijven zoals anderen zingen, rekenen, spreken. Als men
| |
| |
er hem niet op wees, zou hij er niet aan denken dat hij iets doet dat moeilijk is. De bewondering voor zijn talent wekt bij hem soms het gevoel van verbazing dat niet iedereen het heeft. Zij gelijkt voor hem ietwat op de kinderlijke eerbied van een oude analfabete dorpsgenoot voor al wie lezen en schrijven kan.
*
Maar er is toch ook het talent, de... gave!
Ik ben mij zeer helder bewust van mijn gave, maar zo dom als ik zou zijn indien ik dat niet was, zo dom zou ik zijn indien ik mij op die ingeborenheid, die nogal veelvuldig voorkomt, verhovaardigde. Daar komt bij dat ik literaire hoogmoed stilaan heb leren zien als een tekort aan talent. De beoefening van lyrische en epische letterkunde in het bijzonder, brengt zoveel twijfel, vervoering en mensenkennis mee, dat elke ijdelheid ervoor vervluchtigt. Wie zoals Bredero weet ‘wat de weerelt is’ kan niet hovaardig zijn, en niemand is zo geniaal of machtig, of hovaardij
maakt hem belachelijk klein.
*
Van welk boek, Trouwen of Celibaat, houdt u persoonlijk het meest, ten eerste artistiek, ten tweede menselijk?
Als letterkundige prestatie vind ik Celibaat verdienstelijker dan Trouwen. Menselijk gesproken heb ik veel gevoel voor het lot van André D'Hertefelt, zijn onkennelijk verminkt, gelouterd en herboren worden door lijden, maar de opgang van Rik Steenackers tot het patriarchaat boeit mij toch warmer. De reden van deze voorkeur ligt minder in het feit dat Celibaat tenslotte een uitzonderingsgeval van miserabilisme is en Trouwen een Lebensbejahung, dan wel in mijn familiezin en familiaal gevoel, die ik in Houtekiet zal opvoeren tot stamtrots.
|
|