| |
| |
| |
6 - Carla
Na Eric wordt Carla weer een sterk boek. Al lezend kreeg ik de indruk dat het met krachtige dynamiek, intens doelgericht naar het slot toe is geschreven. Is dat zo?
Niet zo spontaan als Adelaïde, maar met oneindig vastere hand dan Eric. Het gegeven leende er zich toe. De opgang van Carla lag mij op dat moment zelfs meer dan de ondergang van Adelaïde en ik wist ook dat van het slagen van dit derde deel het artistieke lot van de hele trilogie afhing.
*
Zoals in de twee vorige delen van de trilogie geeft hier de hoofdfiguur haar naam als titel aan het boek. Die werkwijze komt ook later nog bij u voor (o.m. Sibylle, Houtekiet). Heeft dat te maken met uw poging om de roman rond een centrale psychologische figuur te concentreren of zijn daarvoor andere redenen?
Het liefst zou ik literair werk aanduiden met muzikale titels: Walschap opus één, twee, drie. Zelfs de mooiste lange romantitel heeft in mijn ogen iets gemeens, zoals een te opzichtelijke deurplaat van een geneesheer. Ik verkies een naam, omdat hij niets zegt zolang men het boek niet heeft gelezen, en ik neem die van de hoofdfiguur, omdat hij samenvat wat ik te zeggen heb.
*
Over heel deze roman weegt nog het onverbiddelijke noodlot. ‘Het vreemde vergif dat op hun bloed is geënt, Roodhooft-Verhaeghen’ moet uitgestoten worden; maar Carla bewerkt een mysterieuze herwording. Zij slaagt erin door een bestendige poging om ‘heilig’ te worden: vrijwillige armoede, lijden, volkomen zelfloosheid. Dit realiseert ze met alles-offerende liefde. Het was dus uw bedoeling een katholieke roman te voltooien, waarin de reli- | |
| |
gieuze zielskrachten over lot en lijden - en we mogen wel aannemen ook uw eigen lijden - op positieve wijze triomfeerden?
Ik dank u voor deze vraag. Uit mezelf zou ik het niet meer zeggen, omdat het een verwijt inhoudt aan degenen die dat feit miskend hebben, maar ik voel nog altijd die miskenning. Ja, ja, ja: dat was mijn bedoeling.
*
Ik begrijp werkelijk niet hoe het komt dat de toenmalige literaire kritiek van katholieken huize de godsdienstige inspiratie van Carla - ik zou haast zeggen de tendens - niet heeft gemerkt. En de ongelovige critici zeer duidelijk!
Zij heeft ze zeker gemerkt, maar ze heeft er geen rechtvaardiging, zelfs geen excuus in gevonden voor wat ik in haar ogen misdeed. Ik bedreef in hun ogen een schoonheidszonde, die te vergelijken is met de ‘ontucht’ van die vrouwen en meisjes uit mijn jeugd die, als eersten in haar geremd katholiek milieu, korte haren en kortere rokken durfden dragen. Wanneer ze daarmee naar de kerk kwamen, werd hun kerkbezoek niet als een daad van geloof en vroomheid beschouwd maar als een uitdaging en een schande.
*
Ook het anticlericalisme van Leo was die lieden natuurlijk onwelgevallig.
Dat is duidelijk. Ik heb twee rijmregels onthouden uit een van de talrijke anonieme scheldbrieven die ik toen ontving: ‘De reuk van 't Carla-doosje prikkelt ook de snuit der grote anticlericale bazen.’ De twee regels die eraan voorafgingen heb ik vergeten.
*
Het is treffend hoeveel genadeloos lijden u eerst op Maria en later op Carla laadt. Er komt geen eind aan Carla's beproevingen,
| |
| |
zodat aan het slot het huwelijk met Henri haast als een onverwachte happy-ending zou voorkomen. Dat houdt wel verband met uw donkere visie, die het leven vooral als lijden ziet?
Van alle menselijke activiteiten, ervaringen en toestanden, ademen, eten, slapen, rusten, beminnen, enz. is lijden veruit de voornaamste. Dat meen ik ook nu nog altijd. Wij nemen het lijden op, tegen alle logica in, met of zonder overtuiging, omdat wij gedwongen worden door een levensdrang die sterker is.
*
U hebt tevens door dat verpletterend lijden, van christelijk standpunt uit, de bijbelse parabel van het zaad dat (geestelijk) sterven moet, willen illustreren?
Vooral dat. Die opeenhoping van beproevingen was nodig om de reddende christelijke levensmoed te illustreren. Ik beweer daarbij dat zo'n situatie niet onwaarschijnlijk is en de werkelijkheid geen geweld aandoet. Niet iedere christelijke vrouw krijgt een lot zo zwaar als dat van Carla te dragen, maar Carla is evenmin uitzondering. Er zijn vrouwen die nog zwaarder worden beproefd.
*
In Carla speelt ook het thema van kinderbeperking of kinderrijkdom een voorname rol: Maria droomt van rijke kinderzegen, Yvonne wil geen kinderen en wordt duidelijk negatief getekend, Carla wil vruchtbaar zijn, zelfs in levensgevaar en immens lijden. Hebt u dit probleem existentieel doorleefd?
Dat thema was toen voor mij van zeer groot belang. Toen ik terug in de wereld was en gehuwd, hield ik er een gedesascetiseerd geloof op na, waarin de matrimoniale prolificiteit tenslotte het enige substantiële probleem was. Later zijn andere problemen ontbrand, zoals u weet.
| |
| |
*
Is het juist, deze probleemstelling ook te zien in het geheel van de katholieke opzet van Carla?
Juist zoals in Adelaïde. Ik wilde een dóór en dóór authentieke katholieke roman schrijven, die aansloot bij de werkelijkheid van dat ogenblik. Omstreeks de dertiger jaren leek mij de huwelijksmoraal wel het meest aangewezen thema, juist omdat geen twintig procent der gelovigen toen de kerk op dat punt nog volgde.
*
Jammer dat u door de clerus slecht werd beloond. Een ander thema nu. In de roman Carla komen voor het eerst de woorden ‘stam’ en ‘ras’ voor, die in uw latere romans vaak te vinden zijn. Ik zie er de betekenis in van: zelfvertrouwen, gezondheid, biologische kracht, levenssterkte, en dit alles door een eenvoudig vertrouwenstellen in de natuur. Dat thema treft des te meer omdat anderzijds uit onze gesprekken is gebleken, hoezeer innerlijke onzekerheid en lijden aan de basis liggen van uw werk.
Het gaat hier wel, wat de betekenis van die woorden betreft, om gezonde levenskracht of beter gezonde levensvisie. Ondanks mijn problemen heb ik, van huis uit, stam- en rasbewustheid meegekregen, evenals zelfbewustheid. En later, teruggekeerd tot het volk van mijn dorp, heb ik er de zin van gezonde levenskracht ontdekt. Daar liggen de bronnen.
*
Dat heeft dus, althans in uw bewustzijn, niets te maken met een loutere natuurmoraal die u later in uw romans zult uitbeelden en zelfs verheerlijken?
Het vertrouwen in de natuur, bijzonder de natuur van de mens, zoals die in Carla aan bod komt, is pas later voor mij een thuis,
| |
| |
een leer, een moraal zelfs, geworden. Als ik er nu over terugdenk, zie ik de wortel van die levensopvatting wel in Carla verschijnen, maar had men mij dat toen gezegd, dan zou ik het verontwaardigd hebben afgewezen.
*
Er is hier dus weer die grote marge tussen uw bewustzijn en reflectie en anderzijds uw onbewuste, waarin spanningen naar oplossing snakten. In uw onbewuste zal, te midden van uw conflicten, wel de drang naar innerlijke vrijheid als wensdroom zijn ontstaan, een drang naar eindelijk onbekommerd, spontaan ‘leven’. Was u zich, toen u Carla schreef, in geen enkel opzicht ervan bewust dat er in u iets aan het gebeuren was?
Van enig verband met mijn latere ontwikkeling was ik mij niet bewust, maar ik wist des te beter en heb steeds geweten dat ik aan het zoeken was naar de kern en dat ik in dat zoeken, dat met Waldo begon, een stap verder zette. Doch ik moest meer letten op de grens.
*
Wat bedoelt u?
Ik schreef sedert Adelaïde op de rand van wat de katholieke Vlamingen verdroegen en van wat een katholiek schrijver in ons land mocht. Ik wilde zeggen wat ik te zeggen had, maar was er tevens in mijn strijd voor de verruiming van de katholieke literatuur op bedacht te schrijven wat ik mocht. Ik was in die jaren meer begaan met mijn taak en plicht als katholiek romanschrijver dan met mijn innerlijke evolutie.
*
Dus, naast uw innerlijke spanningen, moest of wilde u nóg rekening houden met al die geboden, gebodjes en conventies van uw
| |
| |
omgeving. Dat schept naast uw eigen, innerlijke censuren - folterende schuldgevoelens, enz. - nog een uiterlijke censuur vanwege uw lezers bij. Blijven leven en schrijven in zulke wereld van angst, schuld en censuur is haast onmogelijk. Gelukkig dat u zich daaruit hebt gered, zover menselijk mogelijk is.
Ik dank u.
*
Laten we dan even de twee fundamentele aspecten van uw trilogie duidelijk onderscheiden. Eerst en vooral was het uw doel, een katholiek ideaal door echte literatuur te dienen?
Toen ik de trilogie schreef, meende ik geheel buiten mij om, in het belang van de katholieke Vlaamse letterkunde, het meest voor de hand liggende en meest dringende probleem te behandelen en daardoor voor de goede zaak het meest nuttige gebruik van mijn pen te maken dat ik maar verzinnen kon. De trilogie demonstreert een katholieke thesis met romanpersonages, zo levensecht en overtuigend mogelijk, volgens de latere definitie van Albert Camus: ‘Chaque roman est une philosophie’.
*
En dan is er het tweede aspect: er is een duidelijke ontwikkelingslijn van Adelaïdes angst en ziekte en krankzinnigheid, over Erics machteloosheid om zijn lot te beheersen, naar Carla's eenvoudig en sterk levensvertrouwen. Het lijkt me mogelijk daarin een evolutie te zien van uw eigen levensinzicht, niet expliciet natuurlijk maar symbolisch. U bent daarin naar mijn gevoel, vanuit uw onbewuste, begonnen met al de conflicten die verborgen in u leefden, of waarvan u zich slechts ten dele bewust was, uit te schrijven: uw eenzaamheid, lijden-aan-het-leven, seksuele nood en angst, zelfmoordneigingen, zelfbestraffingen, instincten en censuren, met een diepe wens naar uitzuivering, of, als u wil, met een wensdroom van bevrijding. Die wensdroom is Carla's triomf geworden, een
| |
| |
hunkering naar en een groot vertrouwen in het natuurlijke, eenvoudige leven, dat u in uw familie en uw ‘volk’ had gezien en benijd. Bent u het met deze symbolische duiding eens?
Op afstand van jaren zie ik nu duidelijk in hoe goed men in die trilogie het werk van een jong schrijver kan herkennen, die drie fasen van zijn strijd, vooral met de zinnen, over drie generaties verdeelt en in drie delen een zelfportret schildert. Ik wilde, zoals gezegd, een katholieke thesis demonstreren met fictieve personages, en daaronder, en buiten mijn weten om, is het boek een autobiografie geworden, waarvan echter geen aanwijsbaar episch detail klopt, een soort zelfportret in schrijfmachineletters. Het zal wel juist zijn wat de ‘nouvelle critique’ zegt, dat de schrijver telkens onbewust tussen de regels schrijft.
*
Er is natuurlijk bij uw literaire schepping die vanuit uw onbewuste werd gestuwd, een transpositie gebeurd via uw verbeelding, vanuit uw intieme werkelijkheid naar de fictie. Die transpositie fascineert mij al jaren op psychologisch plan, omdat ze zo raadselachtig is. Er zal wel een groot deel waarheid steken in mijn, trouwens niet zo originele overtuiging dat die transpositie onder meer geschiedt omdat de fictie het mogelijk maakt, passies en drangen allerhande vrij te laten uitleven, die in het persoonlijk bewuste leven geen of weinig toegang krijgen of in sociaal en ander opzicht worden gecensureerd. Ik geloof dat dit ook voor een groot deel de ondergrondse verhouding van uw onbewuste tot figuren als Adelaïde, Eric en Carla bepaalt, en ook tot uw latere Houtekiet, die ik zie als een grandioze fictieve wensdroom. Doch er is een tweede, zuiver literair-technisch aspect van die transpositie. Hoe ziet u dat?
Indien ik leraar was, zou ik een lang exposé opdissen over de verschillende vormen van literaire transpositie. Men kan een reële gebeurtenis verhalen waarin alleen de persoonsnamen veranderd zijn. Dat is in de trilogie niet het geval. Men kan ook reële per- | |
| |
sonages kiezen maar hun karakter en lotgevallen literair wijzigen en in veel opzichten bijwerken, zoals ik in Volk heb gedaan. Men kan ook een innerlijke evolutie transponeren in een uiterlijke, en bijvoorbeeld het aardse leven, of een overgang van de ene wereldbeschouwing naar de andere, voorstellen als een aardse reis, zoals ik elders wel eens heb gedaan. In de trilogie heb ik mijn katholieke thesis met fictieve personages en fictieve gebeurtenissen willen ontwikkelen en ik transponeerde daarin tevens onbewust mijn innerlijk leven.
*
U hebt me tijdens een vroeger gesprek eens gezegd dat toen u Carla begon te schrijven, u reeds het beeld voor de geest stond, dat tevens de laatste korte volzin van het boek vormt: ‘De stammoeder danst.’ Hoe kwam u daartoe?
Ieder mens ontwaakt al eens met een melodie in het hoofd, elk dichter met het eerste en laatste vers van een gedicht. Precies zo kende ik vanaf het eerste hoofdstuk de slotzin van het laatste.
*
Dat lijkt te wijzen op een wensdroomvervulling?
Het beeld van de stammoeder die danst, is natuurlijk de overwinningskreet van drie generaties. En dat beeld gezien door een mens die, na een periode van verbijstering en een van aboulie, met de zijnen kan jubelen, maakt aannemelijk dat deze woorden kwamen aangewaaid gelijk de kernregel van een gedicht, vanuit het onbewuste.
*
We hebben het lang gehad over Carla; nu iets over haar tegenspeler Leo. U hebt dat karakter zeer scherp getekend. Het ontwikkelt en compliceert zich geleidelijk naar de diepte toe, maar vormt
| |
| |
tevens over het gehele boek één volmaakt geheel. Hebt u het als geheel gezien toen u de roman begon te schrijven?
Daar kan ik niet op antwoorden met de duidelijkheid die u wenst. Ik begin te schrijven met een idee die belichaamd is in een hoofdfiguur, die ik zie in schematische toestanden. Al de rest ontstaat dan currente calamo. Ik heb zeker het karakter van Leo niet als geheel gezien toen ik het boek begon te schrijven, maar mogelijk wist ik al heel gauw welke rol hem was toebedeeld.
*
U zult wel zoals alle authentieke kunstenaars, in casu romanciers, vanuit uw onbewuste, de aspecten van uw innerlijk leven over verscheidene personages hebben verdeeld, en u hebt dus ook wel een deel van u in Leo geprojecteerd?
Het verwondert mij niet dat u deze figuur opmerkt. Zij behoort tot de personages die ik het gemakkelijkst heb geschreven. Leo vertoont de driftuitbarstingen die ik als kind vertoonde en met eindeloze inspanningen heb leren beheersen, een mateloosheid die in mij ligt als een bestendig gevaar en mij een diepe hekel aan brave mensen ingeeft, ondanks mijzelf. Hij braakt invectieven uit die ik niet allemaal voor mijn tekening neem, maar die ik hem niet ongaarne voor zijn rekening laat zeggen. Mijn verwantschap met hem maakte het mij mogelijk tegenover Carla een duivel te stellen die levensecht is.
*
Vertrekkend uit een gefrustreerde jeugd, groeit het karakter van Leo geleidelijk via schijnheiligheid, leugenachtigheid, jaloersheid, seksuele obsessie, gefolterde inferioriteits- en raté-complexen, naar het uiterste toe, dat ligt in razernij, delirium, levenshaat afgewisseld met moordzucht. U hebt wellicht dat karakter tot zijn extreem gedreven om er een volwaardige tegenspeler van Carla van te maken?
| |
| |
Ja, het was mij eerst en vooral om een volwaardig-negatieve tegenspeler van Carla te doen.
*
Is het ook zo dat u als schrijver een neiging hebt om een bepaald karakter in uw verhalen tot het uiterste van zichzelf te laten gaan?
Ik heb aan die neiging gehoorzaamd. Ik sprak u reeds over mijn verwantschap met hem. Ik zie Leo ook bewogen door mijn gestemdheid in die dagen. De herrie om ‘het geval Walschap’ was toen in volle gang. Ik werd dagelijks gekwetst en getergd en ik herken in Leo de scherpe gemoedstegenstellingen en stormen die in mij woedden, gelijk in dagboekbladen waarop ik mij de ene dag bloedig zou wreken en de volgende alles vergeven en vergeten.
*
Omdat ik de typisch hypocritische reflex van een bepaald soort kritiek op uw werk zo vaak heb geconstateerd, tot in de laatste jaren, wil ik hem direct storen door te zeggen dat u niet enkel de mateloosheid van een Leo in u voelt, maar dat u ook in uw werk de extremen van heldendom, martelaarschap en zelfs heiligheid hebt willen en kunnen projecteren.
Wat die mateloosheid in mij betreft, meen ik, op grond van observatie bij de mensen en lectuur van kranten, dat ik mij niet als monster doe kennen wanneer ik beken dat ik in mezelf én een held én een heilige én een misdadiger én een kleinburgertje kan vinden, alle vier op elk ogenblik zo compleet gereed om naar buiten te treden, dat ik voor mijzelf perplex sta en mij afvraag of ik niet bij toeval geworden ben wat ik ben.
*
Dat zal ook zó wel zijn. Maar die veelvoudigheid en tegenstrij- | |
| |
digheid van menselijke impulsen en wensen heeft wel uw werk beïnvloed.
Het heeft me zeker het beschrijven van zéér verschillende mensen aantrekkelijk gemaakt en vergemakkelijkt. En wat mijn leven betreft, heeft het mij begrip, deernis en genegenheid voor deze mensen ingegeven, en ook voor de mens.
*
Toch moeten we de schepping van de Leo-figuur nog eens literair bekijken. Wat hebt u met hem als tegenspeler van Carla, tegenover het literair publiek - speciaal dat katholieke - bedoeld?
Hij was er nodig voor het illustreren van mijn programma als jong schrijver, die bewijzen wilde dat de Vlaamse mens ingewikkelder is dan hij voorkomt in het letterkundig werk van mijn voorgangers. Met een figuur als Leo wilde ik, gelijk met een vuistslag op tafel, uitroepen: Dit is wat er omgaat in uw oude, trouwe, christelijke Vlaamse volk, dat ik volgens u met mijn boeken beledig.
Wanneer men schrijft zoals ik toen deed, zonder plan, zonder hernemingen, in één enkele worp, van de eerste regel gewoon naar de laatste, vertoont het werk een gaafheid, natuurlijkheid en spontaneïteit waar het mij om te doen was, maar waarin ik hem, ook als de keerzijde van Carla's deugden, niet kon missen en zo vervult Leo in het boek zijn rol tegenover Carla.
*
Uw visie op het dorpsmilieu heeft, wanneer men ze in uw boeken, van Volk en De Dood in het Dorp tot Carla, onderzoekt, een hele evolutie ondergaan. In de eerste novellen vertelt u over het eenvoudige volk met sympathie, later gaat het over de burgerij.
In mijn geboortedorp woonden slechts eenvoudige mensen en was er geen burgerij of standsonderscheid. Daaruit zijn mijn no- | |
| |
vellen ontstaan, waarin de Londerzelenaars heel wat van hun milieu herkennen. Na mijn huwelijk verbleef ik dikwijls in Maaseik en kwam daar rechtstreeks in contact met een groot-dorps of kleinstads-milieu dat mij tot dan toe geheel onbekend was. Dat is het milieu van de trilogie, maar ik heb er slechts het klimaat van weergegeven en er geen concrete gegevens aan ontleend, zoals wél is gebeurd bij het schrijven van mijn dorpsnovellen. De Maaseikenaars kunnen er zich niet in herkennen.
*
Uw beoordeling van het sociaal milieu is ook sterk geëvolueerd. In Adelaïde lag sociale kritiek nog niet in uw bedoeling, zoals gezegd is, maar in Carla steekt onloochenbaar heel wat ironische, soms sarcastische kritiek op de zeden van het katholieke dorp. Uw visie op het Vlaamse dorpsleven is veel negatiever geworden. Ligt daarin ergernis?
Dat is zeer juist. Het is voor mij moeilijk me op dit ogenblik nog in te leven in de ergernis die toen in mij gistte, alhoewel ik de kritiek nog steeds onderschrijf. Men mag ook niet vergeten dat ik, zoals gezegd is, de werkelijkheid van het leven wilde beschrijven, die ‘men’ niet wilde zien en systematisch verzweeg.
*
U was als schrijver van de trilogie, vooral van de laatste twee delen, een nogal fel ‘antiklerikale’ katholiek. Dat u bijvoorbeeld het geforceerde cultiveren van priester- en kloosterroepingen door arme families, kwezels, pastoors en pensionaten (de gevallen Carla en Leo) voor de aap houdt en geselt, zal wel met uw eigen ongelukkige ervaring verband houden - en het is overigens juist bekeken. Maar ook de parochieherders en de katholieke instellingen brengen het er over 't algemeen niet goed af. Beschouwt u dat antiklerikalisme in die jaren als iets eigens van u of hebt u het beleefd als een generatieverschijnsel?
| |
| |
Ik heb in die mentaliteit zeker geleefd en geschreven, zij was voor de rest een algemene gestemdheid van de ‘katholieke jongeren’ van toen, en zelfs zeer scherp. U hoeft slechts hun tijdschriften van toen in Nederland en Vlaanderen na te slaan en dan moet u bovendien de zaken niet alleen literair zien maar ook denken aan de politiek bewogen jaren van de Frontpartij, het katholieke Vlaams-nationalisme in en buiten de studentenwereld, Romsée, Tony Herbert, Herman van den Reeck, Berten Vallays, de actie van de socialistische jongeren voor het gebroken geweer, de katholieke vredesactie, Weltfrieden und Weltkirche van Pater Strattmann, de onvrede met een wereld die de beschaving door een wereldoorlog op de rand van de afgrond bracht. Er was een sterke crisis van het gezag. En ook het katholiek gezag, de bisschoppen en de meeste priesters - behalve uitzonderlijk moedige - droegen daarvan een groot deel. Dit wil niet zeggen dat wij obstructievoerders waren, wij wilden vernieuwers, heropbouwers zijn.
*
Wat is daarvan in uw trilogie te vinden?
Ik klaag zijdelings wantoestanden aan, zelfs niet zo agressief maar ironisch, en voor de rest pleitte ik voor waarheid, katholieke waarheid, maar dan niet met ooglappen, wél in de volle werkelijkheid gezien, de uiterlijke én de innerlijke.
*
Soms schrijft wel eens een of ander katholiek, zelfs vandaag nog, dat uw antiklerikalisme ouderwets, lang gedepasseerd is. Wat denkt u daarvan?
Ik hoop dat wie dat schrijft geen hypocriet is, want wie zijn ogen durft opendoen constateert toch bij de jeugd massaopstanden te Leuven en in heel het Vlaamse land, leest vlammende artikels in katholiek-progressieve bladen, alles gericht tegen de bisschoppen
| |
| |
en andere christelijke autoriteiten, zelfs tegen de structuur van de kerk. Daarvan kon mijn generatie niet eens dromen. Zekere motieven van mijn verzet kunnen verouderd zijn, het verzet zelf niet, integendeel.
*
Toen ik u zei dat ik Carla een zeer knap boek vond, was ik blij in ons gesprek te horen dat u zélf er, zonder valse of misplaatste nederigheid, over tevreden was. Wat bepaalt die tevredenheid?
Ik denk dat bij mij, zoals bij elk schrijver, de tevredenheid over een werk wordt beïnvloed door de voldoening die ik smaak bij het schrijven, waarbij allerlei factoren en soms onooglijke bijzonderheden hun rol spelen, werkkamer, papier, verzonkenheid, vlot verloop, vervoering omdat het goed wordt, enz.
*
Bij het schrijven van Carla hebt u die voldoening gesmaakt?
Ja, ik wist natuurlijk dat de hele trilogie op het spel stond en toch heb ik toen nooit mijn chronische paniek gekend, die alles mislukt ziet.
*
U kent dus al schrijvend behalve vervoering ook chronische paniek?
Ja, en al de twijfels en verschrikkingen maken juist het werk voor mij een belangrijkere belevenis dan het leven naar buiten. Die chronische paniek bestaat daarin dat ik plots tot de ontdekking kom, dat juist datgene wat ik met een werk hartstochtelijk heb gewild, juist datgene wat er de schoonheid moest van uitmaken, een verblindheid van mij, een vergissing was. Geheel het werk
| |
| |
komt mij dan waardeloos en mislukt voor en ik kom die wanhoop slechts moeizaam te boven.
*
En niettemin kunt u zich een oordeel vormen?
Tussen dit alles door vaar ik op een kompas dat mij een kijk geeft die in mijn ogen toch objectief is en mij in staat stelt mijn boeken naar hun waarde te rangschikken. Volgens dat kompas plaats ik Carla naast Adelaïde. De roman verloopt minder sober, minder onafwendbaar, maar is menselijk dieper en ook toegankelijker.
|
|