Gedichten
(2001)–Jacob Westerbaen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 71]
| |
Aan Cornelis van der Mijle, toen zijn geboorte verhalfjaarde op de 13e maart anno 1650aant.Kleine jonker, groot behagen
van uw ouderen en magen,
die de boom van Van der Mijl
zult bewaren voor de bijl,
5[regelnummer]
lage spruit van hoge stammen,
beste vriend van volle mammen,
die een slokje van de melk
niet en ruilde voor een kelk,
die de borsten en de tepel,
10[regelnummer]
die de pappot en de lepel
hebt veel liever dan een vat
van het Heliconse nat,
en met meerder min bezeten
als de besten der poëten
15[regelnummer]
van Den Haag en Amsterdam;
die een haaltje uit de mam
meerder acht dan al de verzen
waar de drukker met zijn persen
menigmaal zijn brood aan wint,
20[regelnummer]
als hij malle kopers vindt;
die uw minne zou omhelzen
voor de fiere Heer van Velsen
die de voogd van 't Muiderslot
zal bewaren buiten rot;
25[regelnummer]
die de vochte mam-genuchten
niet en gaaft voor al de kluchten,
voor een grote Rommelsoo
van de schalkse Bredero;
niet en ruilde voor een bondel
30[regelnummer]
van het heldendicht van Vondel;
voor de lofzang van de held
| |
[pagina 72]
| |
die men op een okshoofd stelt;
voor de Coridon van Leiden
die zijn schaapjes placht te weiden
35[regelnummer]
dicht bij 't water van de Rijn
daar de beste heiden zijn;
voor de reine Maechden-plichten
en de lodderige lichten
van de geile Sephyra,
40[regelnummer]
die geen weermin noch genâ
vond bij ene van haar knechten,
die zijn kuisheid liet bevechten
zonder dat zijns heren bed
werd met overspel besmet,
45[regelnummer]
en zijn mantel liet in handen
liever dan zijn ziel te branden
(tegen het gemeen gebruik)
aan een weelderige buik;
voor het kostelijke mallen
50[regelnummer]
van het puikje van ons allen;
voor het Haagse wandelrak
onder 't koele lindendak,
die des avonds met haar toppen
kronen koninklijke koppen
55[regelnummer]
en men 's morgens aan haar blaên
ziet met druppelen gelaên,
even of de groene meien
wilden 't harde lot beschreien
van de Stuarts en de Pals
60[regelnummer]
en de slag in 's konings hals;
voor de vriendelijke praatjes
onder 't luist'ren van de blaadjes
waar zo menig jufferdier
laat het welig minnevier
65[regelnummer]
in haar tere boezem glijen
| |
[pagina 73]
| |
door de zoete kozerijen
die een hete minnaar spreekt,
en weêrom de brand ontsteekt
in zo menig brave jonker
70[regelnummer]
onder 't vallen van de donker,
als het alles is te been
na het uur van acht en een;
die uw lieve mamme-lustjes
niet en gaaft voor al de Kusjes,
75[regelnummer]
al de zoentjes van de man
die ze van de tweeden Jan
in zijn jeugd had afgekeken
om ze Duits te laten spreken,
waar zijn zoete Rosemond
80[regelnummer]
toen geen ongeneucht in vond.
Jonker, zeg ik, 't is nu heden
pas een hallef jaar geleden
dat het vrolijk zonnelicht
eerstmaal scheen in uw gezicht,
85[regelnummer]
en om uit de mond te spreken:
daarom kom ik u besteken
met een bloempje vijf of zes,
nauw behouden voor het mes
van de vorst en scherpe winden,
90[regelnummer]
die ons nemen en verslinden
wat het aardrijk had gebaard
voor het komen van de maart.
Leden zes en twintig weken
(die er sedert zijn verstreken)
95[regelnummer]
gaven maanden vijf en een
mij te vragen na de reên,
waarom dat ik niet kan beiden
totdat Phoebus haast zal scheiden
van de koninklijke Maagd,
| |
[pagina 74]
| |
100[regelnummer]
die het korenaartje draagt,
om te lopen naar de Schalen
met zijn minderende stralen,
waar de dag en 't nachtje wordt
even lang en even kort:
105[regelnummer]
waarom dat ik niet kon wachten
naar 't verloop van meerder nachten,
tot de roskam en de boer
brengt het veulen en de moêr
op de Valkenburgse velden,
110[regelnummer]
voor de rui teren en helden
en zo menig edel paard,
juist als uw geboort verjaart.
'k Zou u zeggen hoe de schrijver
brandt van al te grote ijver,
115[regelnummer]
wat hem jaagt, en waarom hij
niet en wacht op 't jaargetij.
Moog'lijk dat zijn grauwe haren
en een hallef zonnedalen doen
hem vermanen om te spoên,
120[regelnummer]
om de tijd voorheen te stappen
in het afgaan zijner trappen,
en hem doen terugge zien
dat hij uwe taart misschien
niet zo dikmaals zal beleven,
125[regelnummer]
niet zo dikmaals zich begeven
als hij moog'lijk wensen zou,
naar de markt voorbij het Schouw.
Immers was 't wel dubb'le vreugde
die uw ouderen verheugde
130[regelnummer]
om de hope die gij bracht
tot een verder nageslacht.
Is 't dan buiten reên geweken
zo wij tweemaal u besteken,
| |
[pagina 75]
| |
zo men tweemaal gaf uw taart
135[regelnummer]
eer die blijde dag verjaart,
die wij hopen te beleven
en nog meerder daar beneven,
zo 't de hemel zo verstaat?
Ondertussen, hoe het gaat,
140[regelnummer]
houdt het met de pap en lepel,
rekt en trekt en lurkt de tepel,
groeit en bloeit en blijft gezond:
dit 's mijn wens uit 's harten grond.
|
|