Gedichten
(2001)–Jacob Westerbaen– Auteursrechtelijk beschermdAan mevrouw Van der Mijle, op de geboortedag van haar zoon jonker Cornelis van der Mijle, wezende de dertiende september, de dag van de Valkenburgse paardenmarktaant.Vanwaar de Rijn zijn uitpad ziet verloren
en overlang in zand en bergen smoren,
zijn mond gestopt met duin en barre strand,
zijn oevers verr' in wei en klei verland,
5[regelnummer]
en 't wapenhuis der keizeren van Rome
in zee gestort aan zijn verstorven stromen:
te Valkenburg draaft weer het edel ros,
daar 's keur van haar: van rap, van bruin, van vos,
van appelgrauw, van blessen en van kollen.
10[regelnummer]
't Is vrije markt. Wie paarden zoekt, of snollen,
vindt zijn gerief, maar iedereen ziet toe
wat koopmanschap of handeling hij doe.
De weg is zwart van die er gaan of varen,
voorbij het Schouw der eed'le Wassenaren.
15[regelnummer]
Het land loopt leeg, de dorpen en de steên,
naar Valkenburg is 't alles op de been.
Dit doet, mevrouw, mij aan de dag gedenken,
| |
[pagina 76]
| |
dat u 't geluk zo vriend'lijk toe kwam wenken
en zei: gij hebt uw man een zoon gebaard,
20[regelnummer]
zijn huis, zijn naam is voor de dood bewaard.
Die blijde dag zien wij vandaag verjaren,
voor d' eerste maal. Ga, jongen, ga vergaren
een tuiltje van wat bloempjes uit mijn hof,
van roos'marijn, van 't altijd groene lof
25[regelnummer]
dat vorsten en poëten placht te sieren,
van zuiv're blaên der heilige laurieren,
dat ik besteek uit een genegen hert
het jonkertje dat heden jarig werd.
Mevrouw, een jaar scheen mij weleer te wezen
30[regelnummer]
te lange rak, en redenen voor dezen
deên mij dit doen als 't was verhallefjaard.
Gij vond ze goed: een liefelijke taart,
die gij ons gaaft, kan krachtig dat getuigen.
Terwijl hij 't hield op zijne mam te zuigen
35[regelnummer]
en lepelde van weer- of hoendernat,
zo dronken wij een glaasje uit het vat
dat menig mens zijn droefheid doet vergeten,
maakt iemand rijk die nauw'lijks heeft om 't eten,
een minnaar stout die anders niet en derft,
40[regelnummer]
een blode koen, wie nuchter snijdt noch kerft
brengt aan de dag wat anders bleef verborgen,
ruimt het gemoed van kommerlijke zorgen,
geeft vaste hoop al is er weinig kans
en maakt ze wijs al zijn het slechte mans.
45[regelnummer]
Datzelfde hart, die zucht, die brand, die ijver,
die buitentijds de pen van deze schrijver
verhaasten deên, zijn in mij niet verstremd,
maar als een vis die in mijn vijver zwemt
verlangt somtijds naar liefelijke regen,
50[regelnummer]
zo wens ik dat de hemel zijne zegen
met overvloed op uwe huize stort.
| |
[pagina 77]
| |
Uw zone leev': men zie niet vroeg verkort
door bitse nijd het draadje zijner dagen.
Lang leev' gezond, tot ere zijner magen,
55[regelnummer]
lang leve, vrij van doods vergifte pijl,
de jarige Cornelis van der Mijl.
|
|