Gedichten
(2001)–Jacob Westerbaen– Auteursrechtelijk beschermdAan mijnheer de oud-raadpensionaris Cats, als ik zijn ed. mijn psalmboek zondaant.Ons scheidt maar klein gebergt: wat heuvelen en klingen,
daar gij in 't oosten heerst en ik in 't west gebie:
daar mijne muze piept, en daar de uwe zingen:
hoe komt het nochtans bij dat ik u zelden zie?
5[regelnummer]
Mijnheer, het is mijn plicht somtijds u aan te spreken;
't Schort mij niet aan de wil mijn dienst u aan te biên.
Waarom dan doe ik 't niet? Wat mag er aan gebreken?
't Is om dat koningen malkander zelden zien.
Bei zijn wij koningen, schoon onze koninkrijken
10[regelnummer]
niet zijn van die men hier verkrijgt door menig bloed.
Hij heeft een koninkrijk dat niemands hoeft te wijken,
al wie bezitter is van een gerust gemoed.
Maar schoon de koningen niet veel bijeen en komen,
zij spreken evenwel door brieven en gezant;
15[regelnummer]
geschenken wederzijds die worden aangenomen
en dienen onderling tot vriendschaps onderpand.
Hun voorbeeld volg ik ook. Hoor deze letters spreken,
hoe ik op Ockenburgh ook wel om Sorghvliet denk,
en neem van mijne hand tot goeder buurschaps teken
20[regelnummer]
naar mijn gebiedenis dit koninklijk geschenk.
|
|