Gedichten
(2001)–Jacob Westerbaen– Auteursrechtelijk beschermdHet dertiende kusje van Janus Secundusaant.Ik lag heel afgesloft, zieltogend, uitgerekt
- mijn Rosemond, mijn leven -
| |
[pagina 17]
| |
gelijk een visje, dat zijn vinnen van zich strekt
als het de geest wil geven.
5[regelnummer]
Mijn mond was uitgedroogd, mijn keel versmacht van dorst,
mijn long en kon niet blazen,
noch met een kleine koelt' in mijn benauwde borst
mijn flauwe zieltjen azen.
Ik zag het duist're rijk en in de trage poel
10[regelnummer]
de grijze veerman roeien,
ik zag die grage baas met wonderlijk gewoel
zich naar de oever spoeien,
toen ik een vochte kus van uw bedauwde mond
kreeg aan mijn droge lippen,
15[regelnummer]
een kus, die in mijn borst weer nieuwe adem zond
en mij ne long deed rippen.
Een kusje, dat mijn ziel weer in mijn lichaam bracht
om op een nieuw te paren,
en dat de oude knecht, bedrogen zonder vracht,
20[regelnummer]
weer deed terugge varen.
Ik mis: de oude knecht en vaart niet zonder vracht,
hij voert mijn eerste leven;
mijn zieltje vaart met hem, om in een donk're nacht
gestadelijk te zweven.
25[regelnummer]
Het is, o Rosemond, een deel van uwe ziel,
een stukje van uw leven,
dat in mijn hartje speelt en zo mij dat ontviel,
zou ik de geest weer geven.
Het is een deel van u, dat dikwijls uit mijn bloed
30[regelnummer]
weer tracht bij u te kruipen,
en, zo gij 't niet gestaag met uwe adem voedt,
zal 't eens weer heen gaan sluipen.
Opdat dan, Rosemond, één ziel ons beiden voê,
zo drukt mij met uw lippen
35[regelnummer]
zolang, totdat ons tweên van alle vreugde moe,
één leven zal ontglippen.
|
|