Gedichten
(2001)–Jacob Westerbaen– Auteursrechtelijk beschermdHet achtste kusje van Janus Secundusaant.Wat vreemder dolligheden
vervoeren uwe reden,
gij zotte Rosemond?
Hoe wordt gij dus onzinnig,
5[regelnummer]
dat gij mijn tong zo vinnig
met uwe tanden wondt?
Waartoe dit boze partje?
Of meent gij dat mijn hartje
niet pijns genoeg en lijdt
10[regelnummer]
door de vergifte stijltjes
van uwe minnepijltjes,
dat gij mijn tong nog bijt?
Dit is ze die de tipjes
van uwe suikerlipjes,
15[regelnummer]
(de klipjes, die mijn mond
zo stoutjes dorst genaken,
omdat ze die te raken
het zoetste sterven vond);
die de gekruifde spruitjes
20[regelnummer]
van uwe blonde tuitjes,
uw halsje van fluweel,
uw zoete valkenoogjes
met haar besnoeide boogjes,
zo zuiver en zo eêl,
25[regelnummer]
uw flauw-gebloosde koontjes,
zo poezelig, zo schoontjes,
| |
[pagina 16]
| |
nog verder heeft verbreid
dan waar de zonnepaarden
gaan duiken onder d' aarde,
30[regelnummer]
wanneer hij van ons scheidt;
die u zo lieve naampjes,
zo zoetjes, zo bekwaampjes,
zo vriend'lijk, zo beleefd,
zo dikmaals heeft gegeven,
35[regelnummer]
mijn hart, mijn ziel, mijn leven
dat mij bewegen geeft.
Of is 't u een vermaken
dat lid zo aan te raken,
omdat gij zeker weet
40[regelnummer]
en oordeelt van te voren
dat ik mij niet zou storen,
hoe dapper dat gij beet,
en dat mijn tong de schichtjes
van uw gitzwarte lichtjes,
45[regelnummer]
't koraal van uwe mond,
en uw albasten handjes,
zelfs uw brooddronken tandjes,
de oorzaak van haar wond,
niet laten zal te roemen
50[regelnummer]
en u nog zoet zal noemen,
al staam'lend in haar bloed?
Wat nemen ook de vrouwen
die men voor schoon moet houwen
gezag op ons gemoed!
|
|