Davids Psalmen in Nederduytsche rijmen gestelt
(1655)–Jacob Westerbaen– Auteursrechtvrij
[pagina 405]
| |
Wilt hem om sijn daeden loven,
Om sijn grootheyd en sijn macht,
Om sijn onbepaelde kracht,
Daer hy ’t al in gaet te boven.
2 Met basuynen, met cornet,
Met de vrolijcke trompet,
Met de cijter, met de fluyt,
Met den harp en met de luyt,
Met de pijp en met de trommel,
Met veelvoudigh snaeren-spel:
Stelt de toonen juyst en wel
Tot een aengenaem gedommel.
3 Looft den Heer en geeft hem danck
Met de soete cymbel-klanck:
Onder al dat lief geluyt
Gae de vreugd ten boesem uyt.
Looft en zinght tot Godes eere
Al wat datter rept of leeft,
Looft hem al wat aedem heeft.
Lof den alderhooghsten Heere.
Eynde der Psalmen. | |
[pagina 406]
| |
De x. Geboden. De Lofsang van de Maeget Maria. De Lofsangh van Simeon. Uytbreydinge over het gebed onses Heeren. Gebed voor den eeten. Gebed na den eeten. Avond-gebed. Morgen-gebed. ’t Gebed onses Heeren. De xij. Articulen des Geloofs. |
|