Davids Psalmen in Nederduytsche rijmen gestelt
(1655)–Jacob Westerbaen– Auteursrechtvrij
[pagina 403]
| |
Een nieuwen zangh, alwaer vergaeren
Sijn uytverkoore schaeren;
Dat Israel sich toone bly
En vrolijck in sijn Schepper zy:
Op Zions kindren zijt verheught,
Schept in u Koningh vreughd.
2 Men gae sijn roem in ringh en reyen
Met pijp en trommelen verbreyen
En sijnen lof met Psalmen uyten
Op harpen en op luyten.
Want God heeft lust in Israel:
Sijn uytverkoorne doet hy wel;
De kleyne, die men hier verstoot
Die helpt hy uyt den nood.
3 Sijn lieve volck, sijn gunst-genooten
Met vreughd en blijschap overgooten
Die sullen sich oock ’snachs verheugen
Als sy hier aen geheugen.
Haer keelen sullen open staen
Waer uyt sijn hooge lof sal gaen:
Een zwaerd dat snijd aen allekant
Sal wesen in haer hand.
| |
[pagina 404]
| |
4 Dat sullen sy met moed aenvatten
En koomen op de heydnen spatten
Met vollen ren, om wraeck en straffen
Den volckren te verschaffen:
Om haere Koningen met macht
In ketenen te sien gebracht,
En groote Vorsten van het land
Met boey aen been en hand.
5 So sal den heydnen overkoomen
Dat God met hen heeft voorgenomen:
’tVerricht van’t geen hy heeft beslooten
Gunt hy sijn gunst-genooten
| |
***Hy sal het werck van sijn besluyt
Door sijne vrinden voeren uyt
En maecken alle heydnen neer:
Hem, hem zy lof en eer.
|
|