Davids Psalmen in Nederduytsche rijmen gestelt
(1655)–Jacob Westerbaen– Auteursrechtvrij
[pagina 377]
| |
Uw eer gaen uyten;
Ick sal in uwen Tempel, Heer,
My buygen neer
Om u te loven,
En vieren uwen naem om ’t goed
Dat gy my doet,
En sendt van boven.
2 Uw naem: die alsints werd gehoort
Vermits dijn woord,
Wiens troost ick proefde
Doe ick my vond in angst en druck,
En ’tongeluck
Mijn ziel bedroefde;
Al watter kroonen voert en staf
Sal treden af
En voor u buygen,
En loven u, wanneer het hoort
Hoe daed en woord
Uw macht betuygen.
| |
[pagina 378]
| |
3 Sy sullen singen over al
Met bly geschal
Van uw gerichten,
Om dat des Heeren Majesteyt
Is ver ontbreydt,
Daer sy voor zwichten.
Die wel verheven sit om hoogh
En laet het oogh
Op’t nedrigh vallen,
Maer die het oock op groote slaet,
Die op haer staet
En Rijcken brallen.
4 Wat my benaeuwt van alle kant,
O Heer, uw hand
Sal my doen leven;
Hoe mijn vergramde vyand woedt
Gy sult my moed
In lijden geven;
Gy sult voor my uw raeds besluyt
Wel voeren uyt.
So gy’t begeerde;
Gy laet het werck niet onvolbracht
Door fout van macht
Wat gy aenveerde.
|
|