Davids Psalmen in Nederduytsche rijmen gestelt
(1655)–Jacob Westerbaen– Auteursrechtvrij
[pagina 265]
| |
Hy gaet haer all’ in macht te boven
Die op haer arm en sterckte staen;
Hy heeft sijn heyl bekent gaen maecken
En tot den heydenen verbreydt,
En die in dicken duyster staecken
Oirkond hy sijn gerechtigheyd.
2 Israels huys heeft hy verkooren
En oock begunstight, nae sijn woord,
Gelijck hy Iacob had gezwooren:
Noch wijder werd sijn heyl gehoort:
Sijn gunst bestraelt de verste landen,
Des zy de heele Aerd verheught,
Men klap van blijschap in sijn handen
Elck singh en springh uyt gulle vreughd.
3 Psalm-zingt met harpen en met luyten
Psalm-zinght den Heer met spel en sanck,
Met trom en bom en schelle fluyten,
En voegt uw stemmen by de klanck
Van tromp, trompetten en basuynen;
Springht op, gy waetren van de Zee
| |
[pagina 266]
| |
En speelt en danst aen strand en duynen,
Op Aerd verbly sich mensch en vee.
4 Al watter zwemt in vloed en stroomen,
Wat sich in wildernis en woudt,
Wat sich in bosschen en in boomen,
Wat sich op de geberghten houdt,
Sy vroolijck voor het oogh des Heeren;
Want, siet, hy komt om met bescheyd
De wereld te richten, en regeeren,
De volckeren in billijckheyd.
|
|