Davids Psalmen in Nederduytsche rijmen gestelt(1655)–Jacob Westerbaen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 262] [p. 262] Den xcvij. Psalm. GOd voert de heerschappy, Des zy de wereld bly En vreughd vervul de landen Omringht van zee en stranden. De wolcken sijn om hem, De donder is sijn stem, Sijn Throon staet vast en hecht Op billickheyd en recht, Des heeft sijn oordeel klem. 2 Een vier gaet voor hem heen Waer dat hy komt te treen Om die hem tegenspreecken [pagina 263] [p. 263] Alom aen brand te steecken: De wereld werd verlicht Wanneer de blixem dicht Haer snelle straelen schiet, Hy diese merckt en siet, Beeft voor haer vlam, en zwicht; 3 ’tGeberghte smelt als was: Dat hoogh geresen was Dat moet sich laegh verneeren Voor’t aengesicht des Heeren; Den Hemel, wijd ontdaen, Doet over al verstaen Gerechtigheyd en eer Van sijnen Schepper-Heer; De Volckren schouwen’t aen. Pause. 4 Wie beelden dient of eert, Wie sich tot Afgoon keert En heft voor haer sijn handen Die raecke rasch ter schanden. Gy, die men Goden seyt, Buyght voor sijn Majesteyt. O Heer, u heyligh woord Heeft Sion aengehoort, En is in vrolijckheyd. 5 De dochteren vol vreughd In Iuda sijn verheught Om dat gy zijt rechtvaerdigh, Gy, Heer, zijt groot en waerdigh, Niemand so veel als gy, [pagina 264] [p. 264] Hoe machtigh dat hy zy; Gy voert de hooghste Kroon, En boven alle Goon Gaet uwe heerschappy. 6 Wel op, die God bemint En die uw herten vind Met sijne liefd ontsteecken, Haet boosheyd en gebreecken: Hy doet den sijnen goed En neemt in sijn behoed, Dat geen, hoe quaeden, man Haer leven krencken kan, Hoe dat hy brult en woed. 7 Al schijnt den duyster dicht Den vroomen rijst het licht, En voor oprechte herten Is vreughde sonder smerten. Zijt dan in God verblijdt Gy die rechtvaerdigh zijt, En viert de heugenis Van hem, die heyligh is En heerschet breed en wijd. Vorige Volgende