Davids Psalmen in Nederduytsche rijmen gestelt(1655)–Jacob Westerbaen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Den xciij. Psalm. DE Heere heerscht als Koningh wijd en breed Met macht omgordt, met heerlijckheyd bekleedt; Hy heeft de grond des werelds so geheyt Dat sy wel vast op haere balcken leyt. 2 Gy hebt, o God, uw Throon so sterck gesticht Dat hy voor tal van jaeren niet en zwicht: Het waeter zwell’ en breecke dijck en dam: Wanneer gy wilt maeckt gy de stroomen tam. 3 De zee die werp sijn schuym ten Hemel toe: Wanneer gy spreeckt werd hy sijn spouwen moe; Hy bruys’ en baer’ en braeck sijn gramschap uyt: Noch is uw hand ver boven sijn geluyt. 4 Uw trouw is hecht: de woorden, dieder gaen [pagina 255] [p. 255] Uyt uwen mond, daer valt geen mangel aen, En heyligheydt is dijnes huys cieraedt Dat eewigh daer in vollen luyster staet. Vorige Volgende