Davids Psalmen in Nederduytsche rijmen gestelt
(1655)–Jacob Westerbaen– Auteursrechtvrij
[pagina 184]
| |
Die hijgen om mijn bloed te suypen.
2 Och, luystert doch na mijn gebed,
Drijft haer te rugh’ en wiltse straffen
Die my verguygen en verbaffen
En roepen, ha, hy is in’t net;
Maer bly en vrolijck moet’ hy wesen
Die u bemint voor alle dingh:
Dat die u soeckt met vreugde sing,
Groot sy de Heer en hoogh gepresen.
3 O God, ick ben bedruckt en bang
Haest u tot my en wilt u vlyen:
Gy sijt mijn hulp in al mijn lyen,
Komt, Heere, komt en wacht niet lang.
| |
***Ick ben benaeut, mijn siel is droeve,
Mijn ramp is zwaer, mijn ellend groot:
Komt, Heer, gy sijt mijn troost in noot,
Dat doch u hulp niet langh vertoeve.
|
|