Davids Psalmen in Nederduytsche rijmen gestelt(1655)–Jacob Westerbaen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 1] [p. 1] De C.L. Psalmen. Des Propheten Davids. Den Eersten Psalm. WEl dien, die door der Goddeloosen raed Van’t rechte spoor sich niet verleyden laet En wacht sich van haer wegen in te treeden, Of het gestoelt der spotters te bekleeden, Maer al sijn lust schept in des Heeren Wet, En dagh en nacht op sijn geboden let. 2 Hy is gelijck een Boom, die aen de kant Van beeck of stroom met voordacht is geplant, En op zijn tijdt met Vruchten staet gelaeden, In jeughdigh hout en onverlepte blaeden. God stort op hem zijn Heyl in overvloed, En’t luckt hem wel wat dat hy laet of doet. 3 Soo gaet het met de Goddeloose niet. [pagina 2] [p. 2] Sy zijn gelijck als pluympjes van het riet, Als’t lichte kaf, dat van de minste winden Wert heen gevoert en nergens is te vinden; Dies zijn sy voor het recht Gericht vervaert, En koomen niet daer vroome zijn vergaert. 4 Want hy, de Heer, die alle dingh doorspiet, Die tot in’t hert en in de nieren siet, En kennis neemt van yders doen en handel Die weet en keurt voor goed der vroomen wandel, Maer weghen, die de Goddeloose treen, Vergaen als damp, die in de lucht verdween. Vorige Volgende