Een man sterft, die haar mishandelde; zij drukt hem de oogen toe. Voor het eerst na onbepaalden tijd van zwijgen, richt zij den vollen inhoud van haar blik op den gestorvene, een blik die alles inhoudt wat het leven heeft genomen en achtergelaten, een donkere pooverheid, een laatste zware oneindig-droeve ernst, te zwaar voor eenig andere uiting dan deze blik.
De verhevenheid van het zwijgen adelt deze kunst. De dood kan in het leven niet benaderd worden, maar het mysterie kan worden gesuggereerd.
Er is in het gelaat van Asta Nielsen, - in het leelijke hoekige gelaat met de als apart levende oogen - een schijnsel, een doorlichtend als van een gordijn waarachter een lamp brandt. Er is in den dadelijk weggevleugden glimlach, in het even wiegen van het hoofd, in het snelle rondzien, een bewogenheid van de ziel die verwant is aan Hamlet's bovenaardsche onrust. Zooals de schim van Hamlet's vader hem vervolgt, zoo wordt ook deze figuur door den schim van onzen levensoorsprong verontrust en naar den eindelijken dood gedreven.
De beteekenis van haar verschijning gaat ver uit boven de figuur die zij toevallig in de, meestal abjecte, scenario's speelt.
Eens heeft zij een visschersknaap verleid; zij was plotseling de warme bloeiende verleidelijkheid zelve. Zij wacht op hem en zorgen van haar vroeger leven kwellen haar pas veroverd bloedwarm geluk. Heen en weer loopt zij op een donkere galerij voor haar huis. In den waaienden avond ziet zij door de pilaren heen naar buiten, naar de stormachtige zee. En onrustig loopt zij heen en weer, heen en weer, de handen om haar ellebogen, het sterke masker geheven naar den hemel.
Hoe groot is het talent, dat alleen door dit loopen, door dit turen dezelfde sfeer oproept als Hamlet in zijn woordenrijkste passages.
Deze kunstenares heeft geen leeftijd. Tien, vijftien jaar geleden speelde zij met hetzelfde eeuwig-menschelijke masker. De groote, wat scheeve mond kan de vrouwelijkste teederheid in haar schuwen glimlach geven en de meest norsche weerzin in het even vertrekken der onderlip. Het gezicht in rust lijkt uit steen gebeiteld, een felle sombere kop die boven het ‘man of vrouw zijn’ uit is.
In Wedekind's Erdgeist speelt zij Loulou, de gepersonifieerde