| |
| |
| |
De kultuur-historische beteekenis van de ‘Nibelungen’-film
Wie een goede vijf jaar geleden in een onbewaakt oogenblik de vraag had durven opperen of de film ‘Kunst’ vermocht te zijn, kon velerlei bejegening verwachten - alleen niet die, van au sérieux genomen te worden. Men discussieerde eenvoudig niet over een dergelijke belachelijke kwestie: degenslikken was geen kunst - en buikspreken niet en koorddansen niet en de film óók niet en daarmee basta! Dit was het Heilig Anathema door de orthodoxe aestheten over de rolprent uitgesproken en wee den roekelooze, die het waagde er aan te tornen - hij werd zonder genade uit den gewijden kring der Beschaafden en Kunstzinnigen gestooten in de buitenste duisternis der Ordinaire Smakeloosheid. En helaas! - geen schaamte zoo gevreesd als valsche schaamte: men zweeg en knikte ja en amen.
Toch gistte het in die dagen reeds beduidend in de weerspannige zielen van vele apostaten. Duizenden en duizenden, die behoorlijk hun Dante, hun Rembrandt en hun Beethoven onder de knie hadden, kwamen soms vreemd ontroerd uit het geminachte vermaaks-etablissement, waar ze een paar verloren uurtjes meenden te vergooien en onderzochten angstig de verborgen schuilhoeken van hun binnenste, om na te gaan of ze ook altemet reeds door de vreeselijke kwaal des tijds: de ‘Vervlakking’, waren aangetast. Maar nee - het strijkje hadden ze toch wel degelijk afgrijselijk gevonden - de film-teksten wàre taalmisdaden en het ‘drama’ beschamend van kinderachtigheid en ongerijmdheid. In zooverre was dus alles in orde. Maar desalniettemin ging er van dezen nieuwen expressie-vorm een bekoring uit, die uiterst moeilijk viel te analyseeren en te verklaren, maar die krachtig genoeg bleek om ze van de eene film naar de andere te drijven. Zoo gaven de meesten - liever dan zich te laten uitlachen - aan hun film-neiging toe, als aan een geheime zonde en zegenden de beschermende duisternis der bioscopen.
De enkelen, die poogden zichzelf rekenschap te geven van hun steeds groeiend geloof in de film, stonden voor bijna onoverkomelijke moeilijkheden. De tegenstanders hadden alles mee: Het gezag van de officieele Kunstzinnigheid èn de buitengewone kwetsbaarheid van het object. De machtsspreuk, dat de cinema- | |
| |
tografie geen kunst kon zijn, wijl slechts ‘dooie fotografie’, was zoo mogelijk nog populairder dan de film-zelve en sabelde in haar blinde banaliteit alle argumenten neer.
Wat viel daar tegenover te stellen? Het kon immers niet ontkend worden, dat de bioscoop-programma's staalkaarten waren van slechten smaak, grove sensatie en misselijke grapjasserij! Het was immers waar, dat de cinematografie tot heden toe de publieke smaak vergiftigde en het bittere beetje kunstgevoeligheid van de massa prostitueerde! Hoe kon men zijn geloof in de filmkunst verdedigen met de flitsen van schoonheid, die voor den aandachtigen toeschouwer de troebele chaos der inferieure film-productie verlichtten - op de onwaarschijnlijkste en meest onverwachte momenten? Hoe kon men anderen deelgenoot maken van het heerlijk opwindend avontuur, dat ‘Film-studie’ heette - dat u immer in het onzekere liet, steeds voor verrassingen plaatste - dat u oogenblikken van de zuiverste ontroering gaf temidden van de grofste sentimentaliteit - dat u wonderen van scenische atmosfeer openbaarde tusschen het ongevoeligste ‘gefotografeerde tooneel’ - dat u na de banaalste, stumperigste tekst trof door een machtige, navrante plastiek... en dit alles op een geheel oorspronkelijke wijze en met geheel eigen middelen! Hoe was het mogelijk voor de emancipatie van de film als kunst-uiting te pleiten, waar de voornaamste getuige à charge... de film-zelve was!
Zeker - er bestonden cinematografische producten, die men van het begin tot het einde met belangstelling volgde en die voor den ingewijde daden van groote artistieke beteekenis waren. ‘l'Agonie des aigles’ - de Asta Nielsen-films en vooral het merkwaardige ‘Kabinet van Dr. Caligari’ konden schitterende voorbeelden van visueel-dynamische kunst genoemd worden - maar zij allen hadden nog het ick-en-weet-niet-wat, dat op de pijnlijkste wijze aan de variété herinnerde, hetzij door een teveel aan sentimentaliteit, hetzij door bizarre excessen, hetzij door andere tekortkomingen. En de tegenstander, die maar niet vergeten kon, dat de film in het laboratorium geboren en in het vermaaksspeculantisme opgegroeid was, weigerde dit ruwe kwarts te aanvaarden - hoezeer de goudader zichtbaar mocht zijn. Het was duidelijk: de publieke opinie wachtte op het onaantast- | |
| |
bare kunstwerk - op de creatie, die boven alle critiek verheven, in volmaakte evenwichtige en voorname schoonheid het bestaansrecht der film als kunstwerk zou bewijzen.
Wie inziet hoezeer wantrouwen en minachting de ontwikkeling der cinematografie drukten en hinderden - hoe zij de energie en den wil tot het artistiek-goede verlamden, die beseft iets van de kultuur-historische beteekenis van het werk, dat al deze bezwaren, al dezen tegenstand zou wegvagen, door zijn artistieke integriteit - dat met één slag de jonge filmkunst zou opheffen uit het taaie drijfzand van het ‘amusement’ - dat, om kort te gaan, het verlossende woord zou spreken.
Dit verlossende woord nu werd gesproken door den kunstschilder-cinegrafist Fritz Lang, op den 24 Februari 1924 met de eerste voorstelling van zijn film ‘Het Nibelungen-lied’.
* * *
Het is misschien niet geheel rechtvaardig tegenover de oudere cinegrafisten, het werk van Fritz Lang aldus te eeren als het eerste en totnogtoe eenige gave kunstwerk, dat de cinematografie voortbracht. In tallooze films - speciaal uit de Duitsche ateliers - was reeds met groote ernst en ijver geëxperimenteerd en getracht naar zuivere film-kunst en in heel veel opzichten is de ‘Nibelungen’ de resultante van deze geheel of gedeeltelijk mislukte probeersels. Ja - als pionierswerk, als baanbrekende daad, is de ‘Caligari’-film zelfs belangrijker en zeer zeker moediger te noemen. Zij toch was een schreeuw van woede tegen de suffe, kunstlooze verhaaltjes-film van haar tijd - een ruwe, onevenwichtige daad, hartstochtelijk en onbezonnen, doch onder haar bizar en sensationeel uiterlijk vol nobele drift en genialiteit. Zij wilde de film, die meende zonder stijl te kunnen leven, als protest stijl geven en niets dan stijl - en in haar heftigheid gaf zij de karikatuur van den stijl - de gestyleerdheid. Naast haar is de ‘Nibelungen’ van een edele rust en een voornaam evenwicht - maar dat alles neemt niet weg, dat wij nimmer mogen vergeten, hoe zonder een Dr. Robert Wiene - een Fritz Lang niet denkbaar zou kunnen zijn.
Nochtans - met volle erkenning van de beteekenis der oudere filmdichters - blijft daar toch de ‘Nibelungen’ als de groote bevrijdende Daad. De sereene ernst en rustige voornaamheid
| |
| |
van het werk, deed reeds aanstonds de gebruikelijke hoon verstommen. Hier kon nu toch met den besten wil van de wereld niet van prikkel-kost of sensatie-gedoe gesproken worden. De verlegen gesmonselde grapjes over den draak met de 150 man in zijn buik, verschrompelden tegenover den strengen eenvoud en de zelfbeheersching, die het geheel kenmerkten en zelfs de ‘dooie fotografie’-maniakken zwegen onthutst bij het aanschouwen dier picturale en compositaire schoonheid.
Wat echter bovenal imponeerde was de stijl - de artistieke eenheid.
Totnogtoe kende men de film niet anders, dan als en rhapsodische verzameling van gefotografeerde scènes - met prachtige fragmenten af en toe, compositair zoowel als plastisch - maar die onderling even weinig harmonie vertoonden als de étalage van een kunst-fotograaf. Zelfs de ‘Caligari’, die deze eenheid in de eerste plaats had gezocht, tot in het verwrongene en geforceerde toe, leed aan de innerlijke tweespalt tusschen de strenggestyleerde scenerie en de realistische figuratie. Niemand had - geloof ik - in die dagen ook maar het vaagste idee, hoe de ontzaglijke opgave, om met dit stugge, mechanische materiaal de bindende artistieke eenheid te verkrijgen, dan wèl moest worden ten uitvoer gebracht. En velen, die toch de fragmentarische schoonheid der cinematografische productie erkenden, deinsden terug voor de mogelijkheid, dat dit alles nog eens zou leiden tot de realisatie van het visioen van den kunstenaar: tot het gave kunstwerk.
En zie: daar was het levende bewijs in ‘De Nibelungen’! Sterk - zelfbewust - zonder eenige aarzeling geconcipieerd en van begin tot einde de gematerialiseerde gedachte van een groot artist. Uit dit werk kan geen fragment gelicht worden, zonder overal elders vreemd en afzonderlijk te staan door zijn geheel eigen atmosfeer.
De deelen van de film verschillen onderling sterk in aard en karakter. Daar is in de eerste plaats het oord waar Siegfried den dood vindt - een lieflijk lentelandschap - bebloemd grastapijt - teere ranke berkestammetjes - een zilveren beekje... en daarin de Siegfried-figuur in zeldzame gaafheid en volmaaktheid - stralend-jong - blij en sterk.
Daartegenover de Hunnen-legerplaats: een woest bergland, don- | |
| |
ker en dreigend - bevolkt door Koning Etzel en zijn wilde gezellen... een orgie van ruwe, primitieve hartstocht en barbaarsche uitbundigheid.
Dan: het Hof te Worms - een oord van kille, decadente statigheid - waar de zwakke, zielszieke koning Günther en zijn maagdelijke, passieve zuster Kriemhild, hun stille, steriele levens leiden in den somberen schaduw van Hagen Tronje.
En ten slotte het tooverwoud, het rijk van Alberich, den Nibelung - mystiek en onwezenlijk in het spookachtige grijze licht. Ziedaar vier onderling hemelsbreed verschillende werelden, die ieder voor zich met een uiterst suggestieve atmosfeer zijn gecreëerd... Welk een gevaarlijke opgave om er een heterogeen, alle onderling verband missende, zuiver anecdotische reeks tafereelen van te maken. Welnu - geen scène, geen beweging valt uit den toon - alles is verteld in de donkere, mystieke taal van de sage - door al dit leven en bewegen dreunt de zware cadans, het trage, krachtige rhytme van het ‘Nibelungen’-lied.
Het is hier niet de bedoeling een uitvoerige studie over de details van het kunstwerk te schrijven. Met het boven aangehaalde hoop ik duidelijk te hebben gemaakt, wat het essentieele was in Lang's oeuvre. Wat het aanstonds onderscheidde van alle vroegere producten en het op een gansch ander plan bracht. In de ‘Nibelungen’ is - ook voor den tegenstander - de associatie der begrippen film en kunst tot stand gebracht - met de ‘Nibelungen heeft - gelijk ik vroeger schreef - de cinematografie den ridderslag ontvangen!
* * *
Voor wie oogen heeft om te zien en ooren om te hooren, viel bijna dadelijk nadat de ‘Nibelungen’-film de wereld veroverd had, een gedecideerde koersverandering te constateeren bij het intellectueele publiek ten opzichte van het trilbeeld. Wat vroeger de eenigszins overspannen fantazieën van enkele doordravers heette, bleek eensklaps gewoon geworden: Welzeker de film kon kunst zijn niet alleen, maar beloofde zelfs een nieuwe wereld-kunst te worden, welker beteekenis nog moeilijk te schatten viel - zij was de grootsche internationale sprake der toekomst - zij was de volkskunst bij uitnemendheid - zij was
| |
| |
oorspronkelijk... enfin, zij was alles, wat zij vroeger nimmer had kunnen droomen.
Autoriteiten en organen, die vroeger liever een draaimolen hadden gesubsidieerd, begonnen plotseling over steun aan de film te denken - of althans te spreken. Om kort te gaan - uit alles bleek, dat de publieke opinie na jaren van aarzelen en wantrouwen was gestabiliseerd in de erkenning der artistieke potentie van de film.
Men kan over deze plotseling ommekeer glimlachen - zij is per slot van rekening verklaarbaar en natuurlijk. De groote massa, die wel wat anders te doen heeft, dan uit allerlei kabbalistische formules de verschijning van een nieuw sterrenbeeld aan den kunsthemel te berekenen, wachtte eenvoudig op het concrete resultaat. Nu dit resultaat er is, beziet men de film met andere oogen en verwacht van haar andere dingen. De groote film-concerns, die tot nu toe al dat gedaas over de artistieke roeping der film kalmpjes langs zich heen lieten glijden en hun productie uitsluitend op ontspanning en amusement hadden ingesteld, zien zich genoodzaakt met deze veranderde mentaliteit rekening te houden en merkwaardig genoeg - van dat oogenblik af dagteekent de overheveling van groote Duitsche cinegrafisten naar Amerika.
De impasse, waarin men geraakt was, door de film al maar sensationeeler - al maar kostbaarder - al maar grilliger te willen maken - vertoonde eensklaps de reddende opening: men ging haar tot schoonheid vormen! De ernstige kunstenaars onder de cinegrafisten, die tot nog toe ieder artistiek experiment beloond zagen met spot en mislukking, putten uit het geweldige succes van ‘Siegfried’ kracht en moed tot groot werk. Het was deze wisselwerking tusschen publieke smaak en productie, die den weg voor de film-kunst vrij maakte.
* * *
Men heeft dan toch iets tegen de ‘Nibelungen’ willen aanvoeren, door de beweren, dat zij ‘te Duitsch’ is. Zonder voor het oogenblik op de vraag in te gaan, hoe men een door en door Germaansch gegeven, als de ‘Siegfried’-sage anders zou willen behandelen - doet zelfs dit bezwaar aan de kultuur-historische beteekenis van Lang's meesterwerk niets af... integendeel! Het
| |
| |
kan niet anders of de superieure Fransche geest, geprikkeld door het groote Duitsche voorbeeld, werkt reeds ijverig aan een conceptie, die op eigen wijze de ‘Nibelungen’ zal evenaren - wellicht overtreffen.
Proficiat!
l.j. jordaan
|
|