Zeven en twintig stokpaarden
(1951)–J.W.F. Werumeus Buning–Zijnde een aantal verhandelingen, tierelantijnen, oneenigheden, gedichten, reportagies, verhalen, vertalingen en andere wissewasjes over wat de heer Johan Willem Frederik Werumeus Buning in dit leven min of meer oprecht heeft liefgehad en beschreven
[pagina 108]
| |||||||||||
Het stierengevecht, een tragedieBarcelona, herfst 1948 Begerenswaardige Eva. Gij gaat u het stierengevecht zonder den minsten twijfel voorstellen als een schilderachtige, griezelige en romantische vertooning, met veel kleuren, waaiertjes, haarkammetjes en kanten mantilla's; wellicht met zelfs guitaren en zigeuners. Iets als de opera...? Maar het is hier helder en warm herfstweer; er hangt een lichte mist voor de zon, de menigte in de arena is niet kleuriger dan bij een Amsterdamsche voetbalwedstrijd, ik heb er in twee middagen zeven waaiertjes geteld, en één oude dame met kant op het hoofd; want men vindt het hier al aardig koud. En verder is het stierengevecht, mejuffrouw, als vele andere Spaansche zaken, heel anders dan men zich in dat Nederland voorstelt: geen opera, en niet romantisch, wèl schilderachtig, maar niet griezelig: het is een tragedie, of liever gezegd, een paar uur tragisch leven. ![]() Het heeft als een betamelijke tragedie, vijf bedrijven, en een voorspel. De bedrijven heeten achtereenvolgens:
Ik moet ze u in het kort verklaren, alvorens ze te beschrijvenGa naar eindnoot*, en ik sla daarbij het voorspel over, dat slechts de ceremonieele intocht der van goud en zilver glinsterende gladiatoren is, waarbij, met eenige plechtigheid, de sleutel van het stierenhok en het verlof om het spel te beginnen gevraagd en verstrekt worden. Hierna ver- | |||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||
schijnt de stier uit zijn duister hok, de deur slaat achter hem dicht en hij is alleen in de arena. Men heeft hem den schouder versierd met de kleuren van zijn fokker, gelijk ik UEd. wel eens de kleuren van uw ridder aan den schouderband van het hemdje zag dragen; maar bij den stier zijn deze lintjes met een haak in het vlees geprikt.
De eerste tellen van de kennismaking zijn van veel belang. Elke stier is anders. Kijkt de stier terstond om, of hij de stal weer in kan, dan is hij vermoedelijk meer huiselijk dan vechtlustig; stuift hij de arena in dan belooft dat een dapper dier; maar springt hij uit het duister te voorschijn, snuift hij, en staat hij daarna doodstil, om de zaak op te nemen, dan is er veel kans dat hij niet alleen moed, doch ook beleid bezit, en dit is de edelste stier, en de vervaarlijkste.
Overigens, mejuffrouw, komen deze vermoedens en berekeningen even zelden uit als die omtrent het vrouwelijk karakter; men ervaart de waarheid eerst in het gevecht, of daarna. Ik heb huisvaderlijke en burgerlijke stieren gezien die allengs woedend en dapper werden; razende Roelanden die later lafhartig bleken en door de knieën zonken; kwade stieren met gevaarlijke kuren, en laffe stieren, met nog gevaarlijker. De edele stier echter kenmerkt zich voornamelijk door één ding: hij minacht pijn en strijd en alle tegenslagen en vecht zich dood; hij is tot zijn laatste oogenblikken een edelman. En hij is de stier die het meest wordt toegejuicht, in Spanje, van de linker- en de rechterbanken, en die in het centrum.
Thans ter zake: het eerste bedrijf, oftewel het spel met de mantels; waarin de om zoo te zeggen onbedorven stier de listen en lagen dezer wereld leert kennen, zonder eenig lichamelijk letsel te krijgen. Hij rent op de geel en rose capas af, stoot, en stoot er naast. Hij wendt, en keert, en rent, en de behendigheid der mantelspelers doet hem steeds weer missen. Zoodat hij, zijn kracht verspillend zonder iets te bereiken, en ook zonder dat hem lichamelijk leed geschiedt, tureluurs en woedend van geest wordt - ik zeg: van | |||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||
geest -, en vervolgens vaak een oogenblik nadenkelijk, en vermoeid van deze listen en lagen der menschen. Hamlet, eerste bedrijf. ‘Something is rotten in the state of Denmark...’
Men gaat met dit spel niet te lang voort, want het zou op den duur den stier horen-wijs maken, hij zou beter, en raak leeren steken; daarom verschijnen thans de picadores.
Tweede bedrijf. De picadores zijn dikke en zwaargespierde mannen met ijzeren schoenen op roodgeblinddoekte en met gewatteerde dekens gepantserde paarden, gewapend met lansen die slechts voor een halve duim scherp zijn. Het is niet de bedoeling den stier dood te steken, men wil hem slechts afmatten. De picadores, geliefde, geven mijns inziens - ik ben echter na honderd stieren zeer zeker een afficionado, oftewel liefhebber, maar nog steeds een leek, want het is als met de balletdans, de poëzie, de liefde en den wijn: men begint eerst zeer langzamerhand iets van het stierengevecht te begrijpen - de picadores dan, vrouw van mijn hart, zijn voor mij het lompste en minst belangrijke deel van het spel, want zij zetten botte spierkracht met eenig overleg, tegen eenig overleg, met botte spierkracht. Ik acht nu eenmaal de schermkunst hooger dan de boks-sport en het spel der liefde hooger dan de dierlijke omhelzing. Ik weet dat anderen er anders over denken. Hoe dit zij, de stier krijgt de stompe lans in den rug en wordt afgeduwd. Hij wordt daarbij vaak noodeloos beschadigd, door onhandige picadores. Zijn eerste bloed vloeit, maar als hij een goeden stier is, wordt hij daarvan zoo razend dat hij het nauwelijks merkt. Hij neemt zich - en men ziet het - wraak voor op de wereld van paarden en menschen, en vroeger was het hem in dit bedrijf vergund een of meer paarden van den vijand de darmen uit het lijf te scheuren. Omstreeks dezen tijd steekt Hamlet den armen heer Polonius overhoop, in die andere tragedie, en sleept hem ergens heen. (UEd. moet niet vergeten, Eva, dat hij, - ik meen Hamlet - zich dan al deerlijk bedrogen voelt door de begeerenswaardige Ophelia. Een tragedie in een tragedie...) Dit is thans - ik meen in het stie- | |||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||
rengevecht - bij de gewatteerde Rossinanten niet meer mogelijk; het was trouwens een walgelijk gezicht een paard in zijn eigen bloedig ingewand te zien trappen. En maakt de stier het thans te wild, ligt er een picador of paard in gevaar, dan lokken de mannen met de mantels hem weg, en hij vergeet zijn doel, en loopt weer te kopstooten tegen hun listen en lagen. Altijd weer. Omstreeks dezen tijd aarzelt hij soms. Hij staat stil en zwart en nadenkelijk in de arena: tegen de paarden is het ook niets gedaan. Hij snuift weer eens, en geducht. Hij rent niet meer blindelings op alles en iedereen en de harde houten omheining in. Hij overlegt en aarzelt. Dus, men wil hem kwaad? Hij heeft dan de zekerheid dat men kwaad wil. Hij spaart kracht. Het wordt hem ernst. De zwarte prins zal iets ondernemen. Hij begint met zijn staart te zwaaien. Maar tegen wien? De trompetten schetteren. Einde tweede bedrijf.
Derde bedrijf: Tegen wien? Wie is de schuldige? De arena is leeg; hoogstens nog eens weer zoo een verachtelijk iemand met een mantel. Nu ja. Maar kijk: daar staat een min mannetje in het veld, met rosa beenen in een goud geborduurd lijfje; en met twee belachelijke groene, blauwe of oranje stokjes in de hand. Eindelijk niet al dat gewapper met mantels, waar men niet uit wijs wordt, als stier zijnde. Hij rent met nieuwe kracht op dien eenzamen mensch af, die hem evenwel van zijn kant tegemoet rent en de scherpe banderillas in den nek plant, pijnlijke steken, het eene paar na het andere.
Noem het voor mijn part Rosencrantz en Guildenstern en den dood van Ophelia; en zoo dat niet klopt, de kleinere weerhaken en pijnlijkheden in het spel van Adam en Eva. Deze banderillas, mejuffrouw, zijn met tierelantijnen van papier versierde stokken met een scherpen haak. Waarom zoo kleurig versierd, wilt ge vragen? Ik herinner mij een keer dat gij versierd waart met diamanten oorbellen en een zorgvuldig roodgeschilderden mond, en wreeder en ongenaakbaarder dan ooit. En met een zakdoekje in de hand, zoo parkiet-groen als het gefronseld papier van een paar banderillas. | |||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||
Het heeft, voor den stier, blijkbaar zekere aantrekkingskrachten. Poor Yorick; arme dwaas... ![]() Vierde bedrijf. De trompetten blazen! De matador, de espada, de man met den degen, komt op. Hij groet, krijgt verlof zijn spel te spelen, werpt den hoed weg met een groot gebaar, en begint. De stier staat weer ergens, zwart en stil; hij schudt zich, vanwege de banderillas, maar deze hebben haken die hechten. Het is nog leeger geworden in het vechtperk. Er is slechts één mensch, het noodlot, glinsterend van goudborduursel, met de voor den stier hatelijkste van alle kleuren, den bloedrooden doek, de muleta. (De vijand is zichtbaar).
Onder de muleta verborgen heeft deze mensch den blinkenden langen degen, de espada. Ik zou UEd. willen verzoeken, chica, chicitìta, wel goed te begrijpen, dat tot op dit oogenblik de dood weliswaar in de vliegende schaduw van den stier mee rent over het dorre zand, en soms, zij het zelden, een mensch of paard afmaakt; maar dat dit, min of meer, een flirtation is; daar eigenlijk nog niemand hetleven inderdaad gewaagd heeft.
Thans echter staat weldra in het midden van het vechtperk, de zwarte prins van een stier tegenover den goudgeborduurden mensch, de dood in twee schaduwen, twee gedaanten, twee machten. Het wordt ons, toeschouwers, koud om het hart. De stier is, meestal, nadenkelijker en gevaarlijker geworden, hij stoot korter. Nadenkelijker; hij heeft wat geleerd van de menschen:
Whether 't is nobler in the mind to suffer
The slings and arrows of outrageous fortune,
Or to take arms against a sea of troubles,
And by opposing end them? - To die, - to sleep,
No more; and by a sleep to say we end
| |||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||
The heart-ache, and the thousand natural shocks
That flesh is heir to...
En dan vecht hij in het vleesch, tot het einde, op zijn best, die stier. De man, zijn tegenstander, niet minder. Dit is het beste bedrijf, chicitita, waarin de toeschouwer beurtelings ijskoud wordt, en zich het zweet afwist; waarbij de menigte schreeuwt in herhaalde kreten, zoowel tot lof van den vechter als van den stier, al naarmate zij goede manieren vertoonen, of een oorverscheurend gefluit laat hooren, als de stier of de man laf of slecht gemanierd blijkt. Er ligt in het hanteeren van de roode muleta een groote kunst: men eert den vechter voor een lange reeks herhaalde en toch gevarieerde figuren met dezen smallen doek, die vergelijkbaar zijn met groote passages van een muziek, of den gang van lange strofen in de poëzie, of, met wat UEd. verder verkiest. Deze figuren, bewegingen en passen hebben hun namen, als klassieke danspassen; een ‘pase natural’, een ‘veronica’, een ‘media veronica’, een ‘pase de rodillas’ waarbij de man op de knieën ligt; een ‘mariposa’, dat heet: een vlindertje. Maar dit alles heeft nog slechts weinig beteekenis als de man daarbij niet dicht op den stier vecht; des te dichter, des te gevaarlijker, des te edeler wordt zijn werk geacht; en het dient daarenboven ook gratieus van beweging te zijn. Een danser met den dood. De horen gaat haarscherp langs den mensch, de doek zwiert den stier vlak voor de oogen. Gevaar wordt aantrekkelijk, voor wie er mee weet te spelen. Nietwaar? Om dit te bereiken heeft de espada den stier een kwartier lang bekeken: hij weet of de stier ver- of bijziend is, hoe hij zijn pooten neerzet, of hij bij voorkeur links of rechts stoot, of hij ‘claro’ of ‘obscuro’ is, dat wil zeggen frank of verraderlijk van aanval; of hij de oogen sluit bij den stoot, dan wel ze open houdt, en zoo voorts; hij kent hem min of meer, en met deze kennis speelt hij, bekwaam zijnde, zijn passages met de muleta en den stier. Mocht hij daarbij nòg zooveel kansen krijgen voor een doodsteek, het gaf geen pas. Hij dient eerst zijn meesterschap op de tegenpartij (op | |||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||
de materie) bewezen te hebben en hij bewijst dit het eerlijkst bij een besten vechtstier; de mindere kwaliteit geeft het spel eerder op, en er is moeilijker eer aan te behalen. Hij dient den stier als het ware te bezweren, zoodat deze tegenstander de bewegingen maakt die de matador verkiest, en de zwarte kop eindelijk buigt. Dan is, na het lange spel, de tijd voor het laatste bedrijf gekomen: La muerte, de dood, die snel behoort te zijn; maar het niet altijd is...
Vijfde bedrijf, waarin men den waren matador leert kennen op andere wijze. Want het is mogelijk, dat hij uitmunt in het spel met de muleta, en geen goed dooder is. Is hij het, dan speelt hij den stier in positie met gebogen nek, buigt zichzelf in de lendenen, en treft met een enkelen glinsterenden diepen steek; of wel hij neemt een ander en breeder instrument van den dood, en treft kort en sterk, in den halswervel. Treft hij goed, dan stort de stier in de knieën; hij ligt één tel duister geknield voor den glinsterenden mensch, en zinkt dood neer, waarbij u, señora, oeroude gevoelens door de ziel gaan.
Deze schoone dood echter is zeldzaam. Veelal heeft de degen twee, drie, en zelfs viermaal te treffen eer de stier sterft; soms treft het staal zijn gebeente en veert in een schitterende boog de lucht door. Dit wordt blijkbaar geen fout van den espada, maar zijn kwade kans geacht; doodt hij met den vierden steek goed, dan krijgt hij toch de eer, te weten de twee ooren. Evenwel heb ik, voorheen en thans, de damesmantels, en heerenhoeden, de handtaschjes, en wat dies meer zij, alleen in de arena zien regenen bij een volmaakte ‘volapié’, dat is de korte doodsteek, als van den jongsten Dominguin, den begaafdsten espada die ik ditmaal zag. Om te bewijzen hoezeer ik ongelijk had met ‘Hamlet’ te citeeren, rest mij het einde van de tragedie te vermelden. Ook daar, bij Shakespeare ten slotte, een spel van den dood, op den degen; maar daarna het vorstelijk woord van Fortinbras: ... Let four captains
Bear Hamlet, like a soldier, to the stage.
| |||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||
En bij het stierengevecht zijn het maar vier muildieren, die den zwarten prins (met afgesneden ooren) van het tooneel doen verdwijnen, hem wegslepend als een zwaar gewicht dood vleesch. De stier is dood, leve de stier, de volgende verschijnt; hij is wit en zwart gevlekt... En zoo is het zesmaal op een middag. Vandaar, misschien, dat er één Hamlet is, en duizend stierengevechten, en dat ik toch zoo vrij ben, beminde, de meening te koesteren dat ik Shakespeare's prins weer iets beter begrepen heb, na drie middagen met achttien stieren; zoo ook u, Eva, in het eeuwig spel tegen het mannelijk geweld; en zelfs het Spaansche volk.
Eenige anekdotes, meliefste, omdat ge zoo gaarne eindigt met een glimlach. Ten eerste: Kort voor den burgeroorlog werd er land verdeeld onder de boeren in het noorden. Toen men Azaña vroeg, waarom niet in Andalusië? antwoordde hij: omdat ze het daar maar weer zouden verkoopen, om het eerste het beste stierengevecht bij te woonen. (De plaatsen zijn namelijk duur. Ik betaalde bijkans twaalf gulden, de eerste maal; de tweede vijf, de derde drie. Het was iedere maal stampvol, maar ik wat wijzer.) Ten tweede, wat de anecdotes betreft, vermeldden de luidsprekers in een gevechtspauze tijdens den burgeroorlog dat er ergens in Spanje een vermaarde espada vocht. Waarna men den strijd staakte, om gemeenschappelijk het verslag te beluisteren. En mocht u dit niets zeggen, dan ten derde male een anecdote, eveneens uit den burgeroorlog. Er zou, achter het rechtsche front, een avondgebed gehouden worden voor de dooden van den dag. Maar de boeren van Navarra wilden niet knielen voor het gebed. ‘Eerst als UEd. ook voor de anderen bidt, voor linkschen’, zeiden zij tegen den pastoor. En zoo baden zij dan later, gezamenlijk... Dit, mejuffrouw, lijkt UEd. wellicht niets met de stieren uitstaande te hebben? Voor mij wel, en zelfs essentieel; want het gaat om de klassieke goede manieren, bij alle wreedheid van den strijd. De Spanjaard kan wild en helsch worden bij de stieren, hoewel hij van huis uit een kalm persoon is, juist omdat hij het gevaarlijk, en beheerscht, tegendeel in zich kent. Wanneer nu wordt hij wild? Wan- | |||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||
neer de goede manieren overtreden worden: wanneer de picador den stier niet in den bult steekt, maar onhandig langs de ribben en door het vleesch; wanneer de man met de banderillas ze verkeerd en lafhartig plaatst; wanneer, naar ik beleven mocht, een matador vlak voor den stier op zijn goudgeborduurd achterdeel gaat zitten, om te laten zien dat het dier laf is. Dit is een beleediging van den stier; het was plicht zóó met het dier te spelen dat het weer wild werd. Maar een langen neus trekken tegen een laffen stier; dat is schandelijk! Daarentegen mag men den laffen stier wel uitschelden voor geit en erger, of hem - en ik zeg het uiterst mild - vragen wie zijn vader en moeder waren en of hij zich niet liever zou laten over maken; en de overdadige rijkdom der Spaansche taal wat verwenschingen betreft, op zijn hoofd laten nederdalen. Maar de matador mag dit niet; hij make hoogstens een hulpeloos gebaar, of prate verwijtend tegen den stier... Stiertje..., stiertje...
Ik weet, Eva, dat gij ten minste nog op een vraag antwoord verwacht: of het stierengevecht niet wreed is? Een wedervraag: is het leven dat niet?
En gij zelf, die uw diamanten oorbellen draagt, om harten te breken, en dat liefst langer dan het kwartier waarin de stier vecht, speelt en sterft? Is de hazenjacht milder, de belastingen, de rechtspraak, de oorlog, de bombardementen? Het lot, mijn liefste, van een hopeloos verliefd man? En zeg mij niet dat de stier geen kansen heeft: weinige zijn de stierenvechters die oud worden; zij gaan er op den duur stuk voor stuk aan. Wees gewaarschuwd: niemand heeft nog ooit uitgemaakt wat en wie het mannelijk en het vrouwelijk element is, in het stierengevecht...
Een laatste woord: een dezer herfstdagen zag ik wat het waarachtig einde is van dien gunsteling en dictator van het publiek, den matador...
Het geachte publiek stroomde na afloop over hekken en heiningen de arena binnen; de matador, in de diepte niet meer dan een goud en groen schitterend wezen, werd eerst op de schouders geheven, en | |||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||
verzonk toen in de zwarte menigte. Het was of duizenden van duistere mieren een goud en groene kever bedolven en opvraten, zooals ik het wel eens gezien heb in het sparrenbosch bij de Woeste Hoeve, waar ik jong was.Ga naar eindnoot**
Deze matador kwam er weer onder te voorschijn. Ik zal nooit de minachting op zijn gezicht vergeten, toen hij, zich afstoffend van de omhelzingen der populaire gunst, door de smalle houten deur van de omheining in de duisternis verdween, recht tegenover de deur waaruit de stieren te voorschijn renden.Ga naar eindnoot§ Ik zou UEd. aanzienlijk meer over het stierengevecht kunnen schrijven, en wellicht doe ik het later, daar het leerzaam is. Maar het is thans kort dag, en gelijk Alexander Dumas, een eeuw geleden, in deze zelfde maand aan een vriendin schreef, tot slot van zijn eersten brief over de stieren: ‘Vergeef mij, señora, maar er zijn twee uren die geen mensch kan verzetten: het uur van de post, en het uur van den dood. Het eerste dwingt mij mijn brief te sluiten. Ik ben de uwe tot het andere’.Ga naar eindnoot† Uit: Elsevier's Weekblad. |
|