Zeven en twintig stokpaarden(1951)–J.W.F. Werumeus Buning– Auteursrecht onbekendZijnde een aantal verhandelingen, tierelantijnen, oneenigheden, gedichten, reportagies, verhalen, vertalingen en andere wissewasjes over wat de heer Johan Willem Frederik Werumeus Buning in dit leven min of meer oprecht heeft liefgehad en beschreven Vorige Volgende [pagina 68] [p. 68] Ballade van den merel Mijn God, gij die de wereld vol van bloemen En zon en licht en vreugde hebt gemaakt, En mij om u dit alles op te noemen Of ook het water tot de lippen raakt - Is het omdat wie in een cel gezeten De zwaluw met haar heimwee nestelen ziet, En dat alleen wie daar zijn brood moet eten Met muizen deelt, tot troost in zijn verdriet; Is het daarom, dat als de ploeg den akker Gij mij verscheurt, en maakt mij telkens wakker, En zendt mij, als het raam des morgens blinkt Den merel, die dat lied al eeuwen zingt? Mijn God, gij hebt het alles zelf geschapen, Vuur, bloemen, vogels, wijnrank en de vrouw: Waarom, terwijl ik niets dan zacht wou slapen, Houdt gij mij als een beest in 't halstertouw? Waarom sta ik ter markt voor ieders oordeel, Waar ieder mij van iederen kant beziet, En zingt de merel, zonder leed of voordeel Wat hij van u weet, en de menschen niet? Zoovelen hebben niets van u gevonden! Waarom geeft gij òns, die u loven konden Waarom geeft gij òns deze wereld niet. Waarom vergeeft gij ons de wereld niet? [pagina 69] [p. 69] Mijn God, gij die de vlinders en de vrouwen Gemaakt hebt, en het blauw vergeet-mij-niet, Ik zocht u daarin, moet mij dàt berouwen? Ik zocht toch enkel maar een beter lied. Die zongen, 't scheen mij dat zij weinig prezen! Ik heb uw dichters voor en na gelezen, Ik zag naar hen, en zag uw rechters niet. En ik zal altijd als de merel wezen, Alleen, een veilig nest, dat ken ik niet. Ik ben vanzelf de wereld ingevlogen Ik heb gezongen en ik heb gelogen, En waarom dat zoo was, ik weet het niet. Ten zij dat ons geslacht, van hen die zingen, Ter wereld altijd de als merel is Zingend en stervend, en de stervelingen Voorzingend hoe dat niets en alles is. - Wat komt een dichter meer of minder er op aan? Gij hebt profeten in het vuur doen staan. Het vuur blijft loeien, en de hagel slaat, De sneeuw blijft dalen, en de maaier gaat, De wereld zal ons altijd zon en steenen zijn En gij zult ons altijd te min bezongen zijn. Als ik iets was, een merel was ik u. Het gaat voorbij; 't is beter dicht bij u. [pagina 70] [p. 70] Zwarte prins merel op den groenen stam, Wat weet gij dat de wereld nimmer leert, Tenzij dat uit uw keel de nieuwe vlam Iederen dag een nieuwe wereld eert? Al is het dan, dat God, die alles schiep, Ons vroeger dan de anderen wakker riep En sneller dan de anderen doet sterven, Wie eenmaal tusschen leliën sliep En Gods naam zoo vol vreugde riep Als ik in mijns liefs armen, Wat hoeft die nog erbarmen? Die kan de wereld derven. - Uit: Verzamelde Gedichten, Amsterdam, 1947. Vorige Volgende