beste vat, met wat meer speelsheid en bloemige geuren.
Maar welk een weldaad, een eerlijke frisse wijn, als de mens een onweersachtige, een Rabelaisiaanse, een Gargantuaneske dorst heeft...
Eerst daarna proefden wij een proefje Vouvray, en een Mont-Louis, uit de buurt van Vouvray, waar de edeler Touraines wassen, die de tong en het verhemelte stiller en aandachtiger maken. En toch ís dit alles van één druif, die Pinot blanc, maar hier in de heuvels van Touraine uit een zachtglooiend weelderig boerenland; in de Vouvray van wijngaarden die hoog op de tufsteenrots groeien. Overigens gaat, voor de wijn van deze Côteaux, de wijn van duizend kleine boeren in een groot vat, en krijgt men in de Vouvray eerder een paar kleine vaatjes van de beste - een ‘paters-vaatje’ zoals een oud Hollands drinklied terecht opmerkt. Ja, toen wij de kelders weer uit waren, was er zo juist een kletsnat geregende roodgeschilderde tankwagen aangekomen, met Côteaux de Touraine, opgehaald bij den boer. Het spreekt; een proefje.
Maar die wijn was toch zeer zeker wat rijker en zachter? Jawel, zei de schenker, dat hebben de heren wel goed geproefd. En hij haalde ons, van de chauffeursplaats, een bemande fles te voorschijn, gewikkeld in natte oude zakken, tegen de warmte.
- C'est de Bonbonnel, un cadeau. - Aha! dus van een paters-akkertje, dat niet in het grote vat behoorde.