De witte wingerd van Frankrijk
(1957)–J.W.F. Werumeus Buning– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |
Mon frère est roi d'Égypte...
| |
[pagina 51]
| |
wij echter een oprechte en waarachtige Meursault-Charmes '45; en dat was de wijn van de dag: een zuivere smaak, zo verrassend rijk dat er geen eind aan kwam, en zonder enig zweem van zoet, zoals alleen de grootste witte wijnen zijn kunnen. Wij keken den vriend van l'oncle Maxime aan en de vriend en l'oncle Maxime keken ons aan. ‘Ça, c'est un Charmes '45!’ zei l'oncle Maxime zo trots als een heraut van Bourgondië in volle praalkledij, en onverschilling of dat nu een wijn van hèm was, of van een ander... ‘Mais je le garde pour moi...’, zei de vriend. En Haar was geen verwikken aan. Gelijk had hij. Voor de leerzaamheid en omdat wij over mengen hadden gesproken, kregen wij daarna een glas uit een vaatje '44 en '43 Charmes, gemengd. Een minder fraaie ervaring. De hoop was, dat de drie-en-veertiger de niet al te beste vier-en-veertiger zou verbeteren. ‘Mais c'est le '44 qui domine...’, zei de vriend, nog eer wij proefden... ‘Aha!’ zei l'oncle Maxime. ‘Zoals ik u heb gezegd. Als men matig en slecht bij elkaar doet, ja, zelfs als men goed en slecht bij elkaar doet op latere leeftijd, overheerst het slechte! Men kan het goede alleen verbeteren met het beste; het slechte is onverbeterlijk en aanstekelijk slecht. Daar heb je de brave dochter van Pierard, die met dien schelm uit Dyon is getrouwd. Wat heb ik je gezegd, Alexandre, wat heb ik je gezegd...’ | |
[pagina 52]
| |
Ay!, slechte wijn- en wereld-verbeteraars, welk een les... Het schijnt dat de wijn en de mens veel gemeen hebben... Enfin, wij proefden nog een druppel '45 voor de eer van Meursault en vonden dat wij toen de schapenbout wel hadden verdiend... Wat nu die schapenbout betreft... daarbij praatten wij over wijn, over nachtvorst, hagel en luisjes en dat de wingerd dit jaar zo best groeide - on le voit pousser avec joie - en dat de kleine vogeltjes, de vlasvink, de grasvink, de goudvink, de distelvink, die de vrienden van den wijnboer zijn, al weer talrijker werden, na de oorlog, en dat er slechte mensen zijn, die witte Bourgogne met fraaie namen maken van de Alicoté- en de Gamay-druif, terwijl een fatsoenlijk mens op zijn beste akkers alleen Pinot Blanc oftewel Chardonnay mag hebben staan. Want, zei l'oncle Maxime: ‘c'est la vigne qui fait les vins, et c'est la Terre qui fait les qualités.’ En hij keek wijs in zijn lege glas. Men schonk hem in. Het werd tijd voor een eindje om in de wijngaard en daar wandelden wij dan, de hete witte steen van het dorp uit en een landwegje langs. Aan de linkerhand plat land - ‘mijn Alicoté’, zei l'oncle Maxime, ‘mes grands ordinaires...’Ga naar voetnoot* | |
[pagina 53]
| |
[pagina 54]
| |
‘Maar’, zei hij, en hij wandelde ons voorop, de redite rijen van zijn wijngaard rechts in: ‘ça, c'est mon Chardonnay. Et regarde moi ça’: en hij trapte met zijn hak een kluit aarde, die bruin, met iets van een gouden kleur in de schaduw der groene ranken lag en hij brak ondertussen een uitlopende scheut af. ‘Ça, c'est joli’, zei hij, ‘une terre de vigneron’, en hij trapte nog een dorre kluit fijn: ‘schraal van boven en rijk in de diepte.’ ‘En’, zei hij trots; ‘ik snoei kort.’ Dat was te zien. De druif groeide hier op bortsthoogte; in de Elzas kwam ze ons haast tot het hoofd. Kort snoeien geeft minder en gaver druif; minder, maar voortreffelijker wijn. ‘Het is zonde en jammer’, zei l'oncle Maxime, nog een scheutje knakkend, ‘om hem hier, waar hij zo best kan wezen, niet op zijn allerbest te maken.’ En hij had weer een toekomstige tros minder, en een glas beter... ‘Ah, ce vin’, zei hij, en snoeide er nog een kort... ‘Ho Ho, le cheval!’ zei een stem een akkertje verder, en daar kwam de vriend van l'oncle Maxime het groen uit. Een paar uur vroeger in zijn kelder was hij een groot gastheer geweest, een koning van zijn wijn. Nu had hij een haveloos werkpak aan met zeven stukken oud blauw gelapt, maar hij kwam van zijn ploeg als de vermaarde Romeinse veldheer, die aan het boeren was, toen men hem vragen kwam om het zwaard weer op tè nemen tegen de barbaren. ‘Olala!’ zei hij en nam zijn strooien hoed af en | |
[pagina 55]
| |
schudde er het zweet uit. En l'oncle Maxime, van de weeromstuit, schudde het zweet uit de zijne, en het paard schudde zijn kop en wij fatsoenlijke mensen wrongen onze zakdoeken uit.
Ik zag tijdens deze werkzaamheden den vriend nòg een scheutje knakken, voor de eer van de ware Meursault. De nagel van zijn duim was tot op de wortel gespleten; ik herinnerde mij zijn Charmes '45, de vorstelijke wijn van die morgen. En toen begonnen l'oncle Maxime en zijn vriend ons de dingen te wijzen. Bij het paard was het de akker van den vriend en die akker ging van hier tot die noteboom bij de kerktoren. En ginder bij die twee populieren was het al Puligny, daar had l'oncle Maxime een stuk: ‘C'est lá que je fais mon meilleur vin.’ En daar ginder lagen de akkers van les Bouchières, les Paruzots, les Genevrières... ook van iedereen en zijn buurman elk een stukje... ‘En daarboven?’ vroeg ik, naar de hoge helling wijzend. ‘Là, en haut, c'est trop haut’, zei l'oncle Maxime kortaf. Het was blijkbaar, een zeer domme vraag: ieder kind in Meursault wist, dat daar wel een brede oude eikeboom, maar geen wijnstok kon tieren. Alevenwel hadden wij weer een aanschouwelijke les in het terrein geleerd, een velddienstoefening in de Bourgogne, wat betreft de verkaveling van de akkers, de vele kleine stukken, elk met zijn eigen heer en mee- | |
[pagina 56]
| |
ster en de daaruit begrijpelijke moeilijkheid om het beste te krijgen, als men niet bij den boer koopt en 's land gelegenheid niet kent. L'oncle Maxime vond, dat er nog wel een schepje op kon, hij had nog een afspraak voor ons gemaakt in het dorp bij iemand die nog Meursault-Charmes '45 had. Zodat wij ons weer in de hitte van het dorp waagden, in een straatje belandden, waar het naar alle kruiden ter wereld rook, en l'oncle Maxime twee sleutels opviste uit een brievenbus. Wij waren juist wanhopend met de keldersleutel aan het morrelen, toen de heer des huizes arriveerde en zijn gewelven ontsloot. Maar... Maar toen hij: ‘Charmes '45’ gezegd had, en wij de neus in het glas hadden, hoorde ik den havelozen vriend van l'oncle Maxime zeggen: ‘Mon frère est roi d'Égypte...’ ‘Neen’, zei ik op dezelfde samenzweerderstoon tegen mijn vriend. Als dat Charmes '45 is...’ Wij namen zeer beleefd afscheid. Zo moeilijk is het om zelfs in Meursault een goede Meursault te kopen... ‘En wat was dat nu, l'oncle Maxime?’ vroeg ik, weer op straat staande. ‘Je n'en sais rien’, zei hij. ‘Hij heeft hem goed gekocht. C'est le même vin. C'est le soin du vin. Hij is... hij is wat slordig. Dat had u al aan de kelder kunnen ruiken...’ | |
[pagina 57]
| |
Het gladde water van de weg stroomde al weer een uur of wat onder de snelle wagen door, toen ik vroeg: ‘Waarom heeft l'oncle Maxime ons eigenlijk in die laatste kelder gebracht?’ ‘Wat dacht je?’ zei de wijze wijnkoper. ‘De oude schavuit! Om je te laten proeven, dat hij en zijn vriend ze beter hebben...’ ‘Aha’, zei ik. ‘Maar wat een wijn was dat, die Charmes '45, bij zijn vriend!...’ ‘Proef je wel?’ zei hij. ‘Het merkwaardige is, dat je na zo een dag de beste wijn altijd door alles heen proeft en de rest vergeet...’ ‘Quelle étrange fureur...’ zei ik - ‘En bovendien heb ik een dorst als een dromedaris, in een groot glas koele witte landwijn, een doodgewone wijn, om te drinken.’ ‘Ik ook’, zei hij. ‘Want wij hebben vandaag eigenlijk meer gepraat dan gedronken...’ |
|