op tijd terug van de harde morgenarbeid. Wij hebben maar nauwelijks dien braven wijnboer de hand geschud en zijn vrouw en zijn schoondochter, en zijn kleindochter, en de hond en de kat goede dag gezegd, of de kurketrekker heeft zijn werk al gedaan.
Herinnering aan de Elzasser wijnen strijdt een ogenblik met het volmaakte heden. Tong en verhemelte en neus hebben het enige tellen zo druk als een telefooncentrale; en de hersens reageren, en zenden bliksemsnel twee verschillende beelden terug: de rinkelende bergbeekjes van de Elzas, de wijngaarden op de lage hellingen van een gebergte en de prikkelende speelse smaak van de Riesling; dat is een. En dan, ten andere, deze rijke, edele, gladde smaak van de Meursault, rijp en kernachtig, overgelijkbaar: de wijn van dit weelderiger landschap van lange lage heuvels, kalkrijk van voorhistorische schelpen en mergelaarde en krijt, en rijk aan vuursteen.
En na de tweede teug - wij hebben na zoveel uren rijden, recht op drinken, om ons de mond schoon te maken voor de komende proeverij, - bij de tweede teug speelt de herinnering ons nog een paar parten. Ook de smaak heeft een geheugen, een afdeling in het hersenarchief. Men proeft in verbeelding Chablis en weet dat hij droger is, en weer anders, daar moet nog meer vuursteen onder de akker zitten. Men proeft Anjou, rood, wit en rose, en de smaakherinnering zegt dat hij nog veel gladder, om zo te zeggen ‘vetter’ is.